Ik ben nogal moeilijk met licht.
Eigenlijk is het nooit goed.
's Ochtends zit ik het liefst in het donker. Alle lichten uit, gordijnen dicht.
Stomme zomer met zo'n blij lachende zon om zes uur. Geef mij maar de winter, met rust en stilte tot zeker halfnegen.
Ik heb, aldus mijn neuroloog, een trage pupilreflex.
Bij wisseling van een donkere naar een lichte ruimte word ik verblind.
Zo ook als ik een tijd mijn ogen dicht heb gehad en ze in een zelfs maar vaag verlichte ruimte open.
En dus moet eigenlijk ook tussen twee en vier 's middags de zon en het licht uit. Tukjestijd.
's Avonds is het een heel ander verhaal.
Als ik moe ben verlies ik mijn evenwicht en coördinatie in het donker.
Post-MS.
Pre-MS was ik gewoon, heel banaal en heel kinderlijk, bang in het donker. Lichtje op de gang aan, deur wijd open.
De laatste jaren, o zo dapper, mijn deur dicht, maar een lichtje op mijn kamer.
5 Watts schemerlampje.
Kerstlichtjes in een glazen kom, het hele jaar door.
Alles wat er aan klein licht beschikbaar is heb ik in mijn kamer gehad.
Licht was ook altijd het eerste punt van discussie bij de twee (twee-en-een-beetje) opnames die ik heb gehad.
'Mag het licht aan, mag de deur open', vroeg ik aan mijn kamergenoten.
De kamergenoten waren altijd zeer coulant, de nachtdiensten nooit.
Heel fijn, om midden in de nacht gewekt te worden met het
'De ander' was meestal pislink omdat hij of zij juist door het gesis van de zuster bruut uit hun slaap werd gerukt.
En weer in slaap komen zònder licht lukte mij niet meer.
Home sweet home, waar de lampjes keurig door mij geregeld kunnen worden, en mijn lichtdovende vader iets makkelijker in het gareel te krijgen is dan een verpleegkenau met een avondhumeur.
Tot afgelopen weekend.
Vanuit het niets - en natuurlijk op een zaterdagavond - begaf mijn laatste aanwinst het, een monsterlijk lelijk UFO-achtig ding.
Hij had ongeveer vijf euro gekost, en voor dat geld achtte ik de kans op reanimatie klein. Beter gezegd: het kwam niet in mijn hoofd op dat het überhaupt mogelijk zou zijn.
Ik dacht dat het net zo'n mormel was als het halogeen bureaulampje, dat ik eens gratis van Wehkamp had gekregen. Dood was dood.
Wat erger was: ik had geen geld voor vervanging. Zelfs niet voor een nieuwe lading kerstlampjes.
Ik haalde diep adem, riep diverse goden aan, plugde een kindernachtlichtje in mijn stopcontact (compleet onzichtbaar - maar het ging om het idee) en ging naar bed.
Het ging goed.
En de nacht erop ook.
Eigenlijk viel het best mee.
Soort van.
Zolang alle lichten in de rest van het huis maar aanbleven.
Het was bijna leuk.
Kijk hoe grappig, de hemel geeft licht, zie de sterren, is dat Grote Beer, Venus, een neerstortend ruimteschip?
Spannond.
Na het weekend ging ik naar de lampenwinkel, mijn UFO in een tas.
Hier, zei ik vastberaden en o zo dapper.
Dit is mijn lamp. Hij is dood. Maar misschien wilt u ermee knutselen. Of hem weggooien.
'Misschien moeten we eerst proberen hem te maken', zei de lampenman.
'Dat kan niet. Hij kan niet gerepareerd. En al zou het kunnen, ik heb geen gel - watdoettu??'
Het hoofd van mijn UFO werd van zijn nek getrokken. En eronder zat een doodordinair gloeilampje.
Niks één geheel, niks halogeen.
'Eén-euro-tachtig', zei de lampenman.
'Ik hou van u', zei ik.
Want stiekem ben ik best blij..