Vroeger werkten allebei mijn ouders op het RKD: Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie.
Geregeld kwamen er scholieren en eerstejaarsstudenten met vragen als: 'ik zoek een boek over kunst in de zeventiende eeuw'.
Soms nog vager: ‘Ik zoek een boek over kunst’.
Soms waren ze zo vriendelijk hun zoektocht enigszins te specificeren: 'schilderkunst'. 'In Nederland'.
Niettemin deden dergelijke vragen mijn ouders en hun collega's ineenkrimpen van wanhoop en afschuw.
Alleen al de zeventiendeëeuwse Nederlandse schilderkunst bestreek een hele afdeling.
Voor mijn ouders bestond er niet zoiets als een klein onderwerp, niet zoiets als oppervlakkig en 'even'.
Iemand die het had over 'een leuk onderzoekje' diende ofwel te worden genegeerd en verbannen, ofwel hij behoorde tot de incrowd en bedoelde het zeer eufemistisch.
Het is een houding die ik in mijn opvoeding heb meegekregen en die me bijzonder hindert.
Wat is het precies voor werkstuk?, vroeg mijn vader.
‘Ik moet mijn gemeente bestuderen op landschapskenmerken, met name religieuze.
Vier periodes: voor-christelijk, middeleeuwen, rond de tijd van Kuyper en nu.’
Mijn vader keek zorgelijk.
‘Wanneer moet het af zijn?’
‘Er staat een week voor.’
‘HÈ?! Een WÉÉK?? Maar dit klinkt meer als...’
‘...een doctoraalscriptie. Ja, ik weet het.’
‘Ja, of iets om op te promoveren.’
‘Ja. Dat dacht ik ook. Maar er staat een week voor..’
Ik lees de opdracht en denk: atlassen, topografische dienst, archeologische dienst. Stapels boeken over vaderlandse geschiedenis, architectuur en theologie, Romeinen en
Maanden van gedegen onderzoek.
Maar het is een eerste opdracht in een serie van vijf, onderdeel van een kennismaking met een verkenning van een inleiding op een algemeen onderwerp.
Het moet een speels, luchtig werkstukje worden, van 3 A4tjes.
En ik heb geen flauw idee hoe ik het moet gaan aanpakken.