Tijdens al mijn bezoekjes aan artsen en (andere) zorgverleners probeer ik altijd tegelijk zo veel en zo min mogelijk aandacht te vragen.
Aan de ene kant wil ik me bescheiden opstellen. Geen last zijn, niet teveel tijd vragen. Ik ben al zo ontzettend aanwezig, heb al zo vreselijk veel kwalen en klachten.
Maar tegelijk worden al die kwalen en klachten mij vaak, en steeds vaker, teveel. Ben ik op medisch vlak regelmatig een uitzondering, wat een hoop extra haken en ogen, mitsen en maren geeft; waardoor voor de hand liggende oplossingen in praktijk vaak veel minder eenvoudig toepasbaar en werkzaam zijn. Dan is er meer tijd nodig, meer uitleg - en elke minuut van een bezoek aan een arts, elke zin die moet worden gevolgd door een voorwaarde en een vraagteken, wordt door mij vergezeld van inwendig blozen, stotteren, wanhopen. Te veel, te veel, te veel.... er is teveel gedoe, teveel Puck, en ik weet dat ik straks nòg iets moet zeggen, nòg iets moet toevoegen, dat er nòg iets moet worden aangepast, aangevuld....
Een en ander heeft ertoe geleid dat het in de loop der jaren een tweede natuur geworden is om mijn klachten zo luchtig en geestig mogelijk te brengen. Schertsend, verhalend, gezellig. Anecdotisch, vergezeld van vergelijkingen, understatements, ironie.
Alles moet vooral leuk blijven, ik mag geen lastige patient zijn.
Dat gaat vaak, meestal, goed.
Afgelopen jaar trof ik echter een huisarts-in-opleiding die mij véél te serieus nam, op momenten dat dat nou juist niet door mij gevraagd of gewenst was.
Hij lachtte nóóit. Hooguit een bezorgde glimlach.
De absolute doodsteek kwam toen hij reageerde, na een in mijn ogen echt goed getroffen uiteenzetting van mijn duizeligheid of pijn of spasmen of godweetwat: 'je hebt wel erg de neiging je lichaam te personifieren; alsof je lichaam en jij geen geheel zijn, maar het een geheel eigen leven leidt. Ben je je daarvan bewust? Wat vind je daar zelf van?'.
Dat was mij iets teveel psycholoog, voor een huisarts.
Tussen hem en mij kwam het niet meer goed.
Niettemin.
Bedoeld als vertelstijl of niet, ik vind dat ik alle recht op personifieren heb.
Mijn lichaam leidt ook een geheel eigen leven. Zonder plan, zonder overleg, zonder duidelijke logica.
Zo ging het, gisteren:
Na een lange, zware
Om 8 uur werd ik wakkergemaakt door mijn teen.
Mijn teen, die voor het slapengaan nog het enige lichaamsdeel was geweest dat *niet* ziek was, was in die kleine drie uur tijd veranderd in een brandend, kloppend, knalrood iets, dat in verste verte niet meer op een teen leek.
Ontstoken. De hemel mocht weten hoe ik het voor elkaar had gekregen, maar nu zat ik ermee en moest er ingegrepen worden.
Lopen ging niet, staan ging niet, negeren ging al helemaal niet. Mijn poging de onsteking weg te masseren zorgde er alleen maar voor dat ik bijna van mijn stokje ging.
Doktersdienst. 's Morgens vroeg, op een semi-feestdag.
Gezien mijn staat van niet-zijn moest ik begeleiding hebben.
Op de fiets - door de stromende regen - kondigde ik aan: 'Als ze met Messen gaan werken moet je wel mee hoor. Mijn hand vasthouden.'
Het gebruik van het woord 'moeten' was vooral omdat ik zo gauw niet op een een beter woord kon komen. Want het meegaan zou een cadeautje, een wens in vervulling zijn. Bij letterlijk elk doktersbezoek had mijn moeder immers gezegd: 'dit keer wil ik mee naa binnen, ik wil weten wat er gezegd word en wat ik kan doen' - en net zo vaak had ik gezegd: geen spake van.
Maar nu mocht ze mee, graag zelfs. Vanwege de Messen.
Maar nee. Vanonder haar plu klonk ze grauw en grijs en lichtelijk onpasselijk toen zij zelf dit keer zei: geen sprake van. Over haar lijk.
Ze pauseerde en zei: 'zo begon het bij Moeder ook'.
(Moeder, dat is mijn oma. Mijn moeder heeft wat trauma's of issues, of achtergebleven stukjes nesthaar en navelstreng of in elk geval iets te weinig afstand tot haar jeugd. Dus haar moeder is Moeder, oma is háár oma, etc - maar aangezien ik al vrij vroeg grootouderloos door het leven ben gegaan heeft dat allemaal nooit zo veel problemen gegeven, afgezien van principiele bezwaren en betweterige analyses van mij. Maar dat terzijde) .
Wat bleek: de hele mededeling 'ontstoken teen' had een gevoelige snaar geraakt.
'Zo begon het bij Moeder ook', en voor men het wist was de ontstoken teen een volledige gegangreneerd been geworden, toen het andere en alle overige benen ook, en toen moest alles eraf en bij de revalidatie was Moeder uit bed gevallen of had een hartaanval gekregen of het gewoon opgegeven. Daarover zijn meningen en verslagen verdeeld.
Hoe dan ook: de ontstoken teen had uiteindelijk tot Moeders vroegtijdig eind geleid, en dus wilde mijn eigen moeder nu voor geen goud betrokken worden bij mijn tenen.
Dat zijn de verhalen waar je op hoopt, van die bemoedigende woorden, op een moment dat je lichaam zich toch al buitenproportioneel gedraagt.
Enigszins bibberig uitte ik mijn moeders, en inmiddels ook mijn onzekerheden tegen de dokter.
Die begreep, gezien de geschiedenis, de associaties maar had toch duidelijk moeite haar lachen in te houden.
Er gebeurt helemaal niets, verzekerde ze me. Er zou niet gesneden worden, en ik hoefde geen zware gemene medicijnen in te nemen.
Gewoon goed weken in soda. Drie keer daags. En nat houden, natte lapjes en zwachtels en gaasjes. Vier keer per dag, of vaker als het eerder droog was. En zalf. Antibiotica-zalf. Ook drie keer daags.
En dan zou alles goed komen.
Of het de term 'antibiotica' was, of de dagtaak die ik aan het letterlijke pappen en nathouden zou hebben: de teen koos eieren voor zijn geld.
In de loop van de middag, nog voor ik was toegekomen aan smeren en weken, was de ontsteking opgeklaard. Zonder enig spoor achter te laten.
Maak me dan maar eens wijs dat mijn lichaam gewoon maar een lichaam is...