5.
Zo snel zo geraakt. De storm leek bedaard; misschien niet overgedreven, toch enigszins stil te liggen.
En dan, ineens, zo totaal van slag. Alle chaos terug; wat te doen, hoe te handelen, wat te zeggen. En waarom welke actie, wat zijn motieven, wat gevolgen, wat wil ik enerzijds, wat wil ik toch ook anderzijds, wat, wat, wat?
En vervolgens: verwarring om de verwarring.
Ik was toch zo stoer? Zo gevoelloos, zo beheerst? Waarom dan zo van slag? Waarom sowieso van slag, stel je niet aan; bèn ik eigenlijk wel van slag, of wil ik van slag zijn, wil ik de indruk wekken van van slag te zijn? Maar voor wie dan? Niemand die merkt dat ik van slag ben. En wat dan nog, als iemand het merkt. Mama kan het merken, en die wil ik niet in mijn buurt. Als ik voor iemand van slag zou willen zijn, dan toch niet voor haar - nee, het is niet voor iemand. Ik ben gewoon van slag, maar dat kan toch niet.. om zoiets kleins..?
Maar dan: waarom de verwarring om de verwarring?
Wat raar, ik zeg toch steeds dat ik zo labiel ben. Zo zwakjes; al waarvan ik overtuigd ben is juist die zwakte. Het voortdurend uit evenwicht zijn. Ik roep juist steeds: ik kan het allemaal niet, ik durf het niet, ik val om, een briesje wind en mijn wereld stort in, ik draai door, ik word gek.
En als dat dan echt zo is, dan ben ik verbaasd. Ik zou juist gerust moeten zijn. Niets erg; alles naar verwachting. Maar nee: op het moment dat ik werkelijk word geraakt, dan ben ik boos, nog verwarder; is mijn eerste gedachte: ik was zo sterk, wat nu..?.
Het klopt niet. Ik klop niet.