Om mijn nek hangt een kettinkje: een Davidsster met de inscriptie
Overblijfsel van mijn 'Joodse periode', rond mijn vijftiende.
Het is iets persoonlijks, iets van mij; het kettinkje hoort gewoon onder mijn kleding maar werkt zich eigenlijk standaard naar boven en hangt daardoor vaak nogal in zicht. In combinatie met mijn oerhollandse naam is het gevoelig voor commentaar.
Ik stond dan ook niet echt te kijken toen een bewoonster van 'mijn' tehuis onder het uitladen van haar boodschappenmandje vroeg of ik Joods was.
Veel vreemder vond ik haar reactie op mijn antwoord dat het een persoonlijke interesse was:
"Ja het zijn fijne lui hè?"