Terug naar huis « Through hell and back…   » Spreken is modder

dinsdag 17 februari 2004 - 15:46
Dromer

Introductie:
Ik ben zes jaar en we hebben thuis geen televisie.
Ik mag bij de buren televisie kijken: Fabeltjeskrant en Sesamstraat, en reclame. Ik ben gek op reclame, en vooral op de eendjes van Loekie.
De buren zijn twee oudere mensen, die mij door de jaren heen gaan beschouwen als hun kleinkind.
Ze behandelen me niet anders dan hun 'echte' kleinkinderen; ik mag opa en oma zeggen, ik mag mee naar het strand als ze met de andere kleinkinderen gaan, ze trekken hen niet voor boven mij of andersom.
Oma gaat het eerst dood; mijn ouders hebben het stille vermoeden dat opa zonder haar nooit zal overleven, maar hij redt zich wonderwel.
Hij vindt het fijn als ik gewoon blijf komen, ook al is oma er niet meer, en dat doe ik.
Ik heb een opa, ik heb tv, en ik krijg elke avond als ik er kom een blaadje met wat fruit, sap en dropjes. Wat wil een mens nog meer.
Voor een verjaardag (zijn tachtigste? Ik weet het niet meer) heeft hij van zijn kinderen twee goudvissen in een kommetje gekregen. Da's leuk; en Puck kan wel helpen met het schoonmaken van de kom. V1 en V2, noemt hij ze.
Met de jaren gaat opa's gezondheid achteruit.
Hij loopt moeilijk, is vaak duizelig. Valt regelmatig.
Op een dag, ik ben denk ik achttien, hoor ik dat hij in het ziekenhuis ligt. Van daaruit gaat hij door naar een verpleegtehuis om aan te sterken, daarna voeren zijn kinderen hem af naar een verzorgingstehuis in het Gooi.
Ik heb hem nooit weer gezien; hij sterft een paar jaar later.


Ik ben acht en ik ga in mijn eentje naar Kijkduin.
Het stormt en regent; ik dwaal over het strand en langs de zee. Spring net niet op tijd weg voor de golven en raak compleet doorweekt.
Ik ga terug naar huis, en maak een tussenstop bij de Biesiklette in Kijkduin.
Heeft meneer misschien een handdoek?
Meneer heet Nap, hij is lief, hij heeft rijstwafels en we worden vrienden.
Ik ben rond die leeftijd nogal wegloperig, en zit om de haverklap bij Nap. Ik krijg rijstwafels en saucijzenbroodjes van de slager en we hebben veel lol.
Af en toe kietelt hij me, tot ik wanhopig en oncontoleerbaar lach, weerloos ben. Op zo'n moment ben ik doodsbang, maar ik bijt op mijn tanden, wring me los. En kom een volgende keer gewoon weer. Nap is lief. En hij heeft rijstwafels en saucijzenbroodjes.

Ik ben een jaar of tien.
Ik moet even telefoneren, in het kamertje van de concierge van de school, Meneer M.
Als ik klaar ben wil ik weglopen.
Blijf nog even praten, zegt hij.
Een andere keer, zeg ik.
Ik voel me niet op mijn gemak, wil naar buiten lopen. Meneer M. loopt voor me uit, vlak voor de deur blijft hij staan, zijn hand op zijn rug, ik vlak achter hem. Hij grijpt met zijn vingers in mijn kruis.
Ik deins achteruit, hij loopt door, ik maak dat ik wegkom.
Het laatste jaar basisschool ontwijk ik hem. Hij doet nooit meer iets, behalve lachen, maar ik ben bang voor hem geworden.
Ik heb het voorval aan mijn ouders verteld, en aan de meester, maar die kunnen ook weinig met één dergelijk incident.

Ik ben twaalf en zit op catechese en het kerkkoor.
De pastoor is in de afgelopen jaren huisvriend geworden, en ik kan het goed met hem vinden. Hij is slim en aardig en excentriek, op een leuke manier. En hij is mijn moeders beste vriend; en ik vind het belangrijk dat mama zich zo bij iemand thuis voelt.
We gaan eens naar zee, met wat kinderen en de pastoor.
We zwemmen, heel ver en diep, hij houdt me vast zodat ik niet zink. Hij maakt een schertsende opmerking over het feit dat ik borsten krijg, ik giechel en voel me ongemakkelijk.
Zou de gelegenheid zich ooit weer voordoen, dan zou ik niet meer met hem gaan zwemmen. Gelukkig doet die gelegenheid zich niet meer voor, en ik kan met een gerust hart zeggen dat het gewoon één vervelend moment was, een misplaatste opmerking, nooit raar bedoeld.

Ik ben dertien, veertien, vijftien tot en met achttien en ik ga drie keer per week naar de buren om televisie te kijken.
Ik zit op de grond in de voorkamer bij de kleine tv; ik heb een eigen program en eigen voorkeuren en ik heb de alleenheerschappij over het toestel gekregen. Fijn, rustig.
Af en toe komen oma of opa vragen of het leuk is, om mij iets lekkers te brengen of om even iets uit de voorkamer te pakken.
Opeens komt opa achter me staan, bukt, legt volkomen onverwacht zijn handen op mijn borsten, knijpt, staat weer op en loopt door.
Ik schrik me te pletter, reageer hoegenaamd niet, blijf naar hen toe komen maar neem mijn maatregelen. Ik ga voortaan goed in elkaar zitten, met mijn handen onder mijn kin en mijn armen voor mijn borst gedrukt.
Als hetzelfde later gebeurt bij de afscheidsknuffel, bij de voordeur, houd ik vanaf dat moment ook bij die knuffel mijn armen stijf voor mijn borst. En als opa, bij datzelfde afscheid, me een paar keer op de mond probeert te zoenen wend ik voortaan mijn hoofd meteen af.
Hij is opa.
Ik wil blijven komen, en er is niets gebeurd.

Ik ben veertien en word hopeloos verliefd op L.
Hij is niet verliefd op mij, maar we klikken goed op vriendschappelijk gebied. Ik ben zijn soulmate en vertrouwenspersoon; hij vertelt me zijn geheimen, vertelt me over al zijn verliefdheden en liefdesverdriet. Huilt bij me uit.
We praten en praten, over alles.
Ik ga van hem houden, een veel te gecompliceerde en zware liefde voor die leeftijd.
Hij heeft driftbuien. Plots opvlammende drift waarin hij mij trapt, bij de keel grijpt, op me in slaat.
Maar ik vergeef hem. Want ik hou van hem. En ik weet wat drift is, ik begrijp en heb lief en slik.
Al zijn grote liefdes zijn kleine meisjes, tere popjes. Elfjes.
Ik voel me lomp en niet-voldoen; het elfjes-meisje wordt mijn ideaal, voorgoed en ongeneeslijk. Ik wil ook een elfje zijn, kwetsbaar uiterlijk maar stoer gedrag. Jongensmeisje dat bescherming oproept in plaats van verlangen.

Ik ben vijftien en ik zit om de haverklap bij de fietsenmaker.
De fietsenmaker ken ik vanaf mijn geboorte, en hij is een beetje mijn tweede vader geworden.
Hij is door omstandigheden fietsenmaker geworden, maar hij is slim en wijs en lief. Ik zit er graag; hij is een rustpunt, zowel in de schelle dorpse buurt als in mijn leven.
Ik zit op een krukje, mag af en toe wat helpen, praat wat, drink thee en chocolademelk, luister naar de felle, ongenuanceerde gesprekken van de regelmatig in de winkel verzamelde dorpsgenoten. We wisselen blikken van verstandhouding uit; allebei luisteren we meer dan dat we iets zeggen, allebei hebben we zo onze eigen mening over al het verbale geweld.
Wij zijn gelijk, het is daar fijn.
Minder fijn is de beladen sfeer als we alleen zijn. Zijn kietelen, zijn toenadering zoeken.
Ik wil geknuffeld worden, mijn vader knuffelt nooit, ik mis knuffels, meer dan wat ook; maar ik heb niet meer het kinderlijke lichaam voor knuffels.
Ik balanceer voortdurend op het randje van ongemak en verlangen; verlangen naar vaderliefde, ongemak om het zo duidelijk andere karakter van zijn knuffels.
Ik wou dat ik geen borsten had, geen heupen, geen vrouwelijk lichaam. Ik kan er niets mee, ik ben er niet aan toe, mijn hart wil zoiets anders dan mijn lichaam suggereert.

Intermezzo
Ik ben zestien en heb mijn eerste vriendje, D.
Ik heb hem bij de fietsenmaker leren kennen en hij lijkt me een goed object om wat op te experimenteren.
Kom op zeg, ik ben zestien. Mag ik.
Hij is mooi gebouwd en ook nog een watje, en volstrekt ongevaarlijk.
Hij vindt zichzelf te oud voor me, en doet niets anders dan zichzelf daaraan herinneren. Elk van onze fysieke handelingen lijkt tegen zijn geweten in te gaan, wat hem nog veiliger maakt. Stop is stop.
Er is geen zinnig woord met de jongen te voeren.
Zijn humor is zouteloos, de gespreksonderwerpen oppervlakkig.
Hij heeft de pest aan BBC-engels, waarvoor ik juist helemaal plat ga. Hij vindt het alleen maar overdreven bekakt.
Zijn zoenen smaken vies, of je een asbak uitlikt, zijn aanrakingen zijn, hoe veilig ook, doodeng. Rillingen over mijn rug, hoe voorzichtig en lief hij ook is.
Er staat niets tegenover op geestelijk gebied. Ik wacht tot ik mijn beugel heb, om nog even te testen of men met zoveel metaalwerk nog steeds kan zoenen, en daarna verbreek ik het contact.


Ik ben zestien, zeventien tot en met negentien, drieëntwintig.
We hebben een nieuwe buurman beneden, K. Een Twentse boer, een enorme man met een grote grommende herdershond en een vervaarlijk uiterlijk. Hij is agressief, lomp. En bij tijden verrassend teder en lief.
Hij vindt mij leuk, hij lacht naar me, maakt dubbelzinnige opmerkingen, ik vind hem doodeng maar houd hem liever te vriend. Ik dien hem nooit van repliek; lach integendeel vriendelijk doch afstandelijk (vind ikzelf) en blijf hem zoveel mogelijk uit de buurt.
Als ik er eens langsmoet, om een bos bloemen voor mijn verjaardag in ontvangst te nemen, gaat hij voor de deur staan, zodat ik er niet meer uitkan. Hij staat dicht op me, vraagt of ik al een vriendje heb, praat dwingend en op zachte hypnotiserende toon.
Als hij me uiteindelijk uitlaat legt hij zijn hand op mijn billen.

Ik ben negentien en ik krijg anorexia.
Al jaren heb ik een moeizame relatie met voedsel en mijn lichaam, en na een stevige buikgriep in de zomer van '97 besluit ik, met meer doorzettingsvermogen dan voorgaande jaren, dat mijn verloren gewicht er dit keer af zal blijven.
Het lukt, er gaat meer en meer af tot ik een fors ondergewicht heb.
Ik ontdek, langzaam maar zeker, dat ik niets liever wil dan fysiek niet meer aanwezig zijn, of in elk geval niet als vrouw herkenbaar.
Ik wil dat elfje zijn, meer dan ooit. En met afvallen zal dat lukken. Ik kan misschien niet korter worden, maar elke ongewenste welving kan ik wegvasten. En dan zal geen man meer naar me verlangen, me begeren, met zijn ogen uitkleden en aanranden.
Ik wil geen mannen, ik wil geen sex, ik wil knuffels en een vader, en de enige manier waarop ik dat zal bereiken is door af te vallen en onvrouwelijk te worden.
En het werkt.
Dat is misschien nog het ergste: als al je argumenten voor het ontwikkelen van een dodelijke aandoening bevestigd worden.
Mijn eigen vader blijkt bezorgd.
De buurman van beneden kijkt me niet langer gulzig aan, slechts met zorg.

Ik ben zesentwintig en hij die ik hoogacht begint ineens dubbelzinnige opmerkingen te maken.
Ik probeer ze te negeren, ik acht hem immers hoog en hij is belangrijk voor me. Ik heb goede, diepe gesprekken met hem, ik wil dat niet kwijtraken maar neem me voor dat ik me nooit meer met hem alleen in één ruimte zal bevinden. Ik zal weer moeten balanceren: ik moet zo onafwezig mogelijk aanwezig zijn. Me voeden aan zijn kennis zonder zelf opgemerkt te worden.

Ik ben zesentwintig en ik krijg een valentijnskaart.
Valentijn suggereert verliefdheid, ik ben gevleid maar doodsbang.
Ik wil geen verliefdheid, ik wil nog steeds die vader en ook niet meer dan dat. Mannen moeten wegblijven met hun man-zijn en bevestiging van mijn vrouw-zijn.

Ik ben zesentwintig en één van de bewoners van het bejaardentehuis waar ik werk wil graag eens met me praten.
Hij is 83, spreekt van humanisme en filosofie, zijn kleindochter op mijn oude school, alles klinkt veilig maar al wat ik denk is: voor iemand van 83 is hij nog verdacht sterk en vitaal, nooit zal ik afspreken op zijn kamer - alleen in de gemeenschappelijke
ruimte.

Ik ben zesentwintig en banger dan ooit voor mannen.
Ik denk na over eventuele nare ervaringen die de oorsprong kunnen zijn van deze angst, maar vind mezelf overdreven. Zovelen die naardere, gruwelijker dingen hebben meegemaakt.
Onverklaarbaar.
Maar ik schrik van elke mogelijk flirterige opmerking. Bang voor implicaties en consequenties.
En bang voor mezelf: bang dat ik ooit weer veel meer zal pikken dan goed voor me is, alleen om dat te verkrijgen wat ik op dat moment het meest ontbeer.

[Of: waarom het, voor het eigen welzijn, af en toe beter is dromen door te prikken.]


Hoewel ik je angsten meer dan begrijp vind ik het jammer en maakt het me boos
Jammer van je gebroken vertrouwen. Niet elke man is een slechte en dat weet je zelf natuurlijk ook. Maar ik zou ook geen enkele vent meer vertrouwen.
Boos omdat sommige mannen niet begrepen hebben hoe hun hormonale gedrag een jeugd verpest. De klootzakken.

Ikzelf ben een man en een onwijze flirt. Na het lezen van dit stukje schaam ik me bijkans voor mezelf hoewel ik weet dat mijn intenties altijd goed zijn en dat ik nooit zou willen dat de ander zich ongemakkelijk of onveilig voelt (op plagerijtjes zonder bijbedoelingen na natuurlijk).

Ik weet alleen niet of ik anders zou kunnen. En daarmee bedoel ik niet dat ik geen rekening zou willen houden met, maar flirten hoeft bij mij niet altijd cosequenties te hebben en dus flap ik er soms wel eens wat uit.

Mocht je je ooit door een van mijn opmerkingen ongemakkelijk gevoeld hebben dan daarvoor mijn oprechte excuses..

P.
Majadebij (URL) - 17 februari 2004 - 16:03

Vanaf dat ik me herinner hebben mannen mij benaderd. De vader van een vriendinnetje, de tandarts, een oom noem maar op. Meestal vluchtig en eenmalig. Zo dat er nauwelijks een beschuldiging geuit kan worden. Je ging ze gewoon uit de weg. Je vroeg of je vriendin bij je wilde blijven. Of verzon een andere list. Nog voor ik 8 was had ik een duidelijke detector voor dergelijke types en ging ik ze mijlenver uit de weg.

Dat werd moeilijk toen het om mijn broer ging. Ik was negen jaar. In het begin liet ik hem gaan, naderhand stribbelde ik tegen. Maar hij bleef op me in praten. Liet me niet gaan. Het is moeilijk iemand te weerstaan van wie je houdt. Maar altijd op je hoede zijn voor een geile huisgenoot is ook geen leven. Uiteindelijk heb ik het mijn ouders verteld. Die hele kwestie is heel onverkwikkelijk geeindigd met jeugddetentie voor mijn broer enzo. En schuldcomplexen voor mij. Mijn ouders hebben er niet met mij over gesproken. Ik moest mijn mond houden en het maar zien te verwerken. Zo ging dat 40jaar geleden. Ik moest toen nog 13 worden.

Toen ik vrouw werd leek ik een soort vogelvrij te zijn. Jan en alleman riep, floot en flirtte. Jongens die meenden wel aan je te mogen zitten. Leraren die niks deden maar je onmiskenbaar met de verkeerde bedoelingen na lieten blijven. Pff. Je zou bijna denken dat ik overdrijf.
Maar dat was niet zo. Ik was een sexbom. Niet mooi maar geil. Zelfs mijn eigen moeder verweet mij 'zaadvragende oogjes' te hebben. Ik was toen 14 jaar.

Toch hou ik wel van mannen. Want je hebt vieze mannen, maar die herken je makkelijk. De rest is gewoon. Flirten mag, want dat is open. Bedekte opmerkingen maken en perongeluk je borsten aanraken mag niet, want dat is verborgen. Je moet niet met zulke lui omgaan. ze hebben je niets te bieden, ook al zijn ze nog zo aardig, onderlegd en weet ik wat. Het zijn vieze laffe mannen. Grote boog. Dat helpt het beste!
sexbom - 17 februari 2004 - 16:40

Ik schrik er van. Maar herken toch ook wel veel. Dat constante opgeschrikte gevoel als er weer eens iemand die je vertrouwde, of met wie je een werkrelatie had uit blijkt te zijn op meer. En bijna niet schijnt te accepteren dat jij dat nou net niet wilt.

Gelukkig heb ik geen nare ervaringen met leraren. Wel met een chef. Die alsmaar dichter achter me ging staan als ik aan het werk was, of zijn hand op mijn billen legde als ik voor hem uit liep met een arm vol papieren. Je kunt niets doen, en bewijzen kun je het ook niet. Tot ik er uit pure wanhoop over begon tegen een collegaatje van mij. Toen bleek zij met hetzelfde te zitten. Later is de man overgeplaatst...naar een afdeling met 35 vrouwen. Hoezo de kat op het spek binden.

Ik heb een schat van een vriend, maar ik moet zeggen dat ik wat het flirt-circuit betreft altijd teruggeschrokken ben. Het lijkt wel of mannen met je mogen flirten tot ze er bij neervallen, en er dan niks van hoeven menen. Maar wee je gebeente als je als vrouw reageert, of lijkt te reageren. Opdringerigheid ten top, en vaak vallen ineens alle grenzen weg. En zo wordt een flirt dan ineens een ongewenste intimiteit.

Moeilijk moeilijk.
Lyanna - 17 februari 2004 - 17:09

Mensen reageren ieder anders op situaties, zoals bijvoorbeeld jij die hebt meegemaakt. Wat de een erg vindt, is voor de ander niet zo belangrijk. Belangrijk is dat jij je goed voelt. Moeilijk is om onderscheid te maken tussen 'goede'en 'kwade' intenties, om zo met teleurstellingen en pijnlijke situaties om te gaan. Zoals in de reactie hiervoor; Flirten mag, is zelfs heerlijk (voor zowel man als vrouw)!en goed voor je (in ieder geval mijn) zelfvertrouwen. Opdringerigheid en ongewenst contact is uit ten boze, moet je ontwijken en er boven staan, hoe moeilijk dit soms ook kan zijn.
chris - 17 februari 2004 - 17:13

*schaamt zich, plaatsvervangende schaamte dat is...*

De rest van deze reactie wilde niet, zelfs niet na drie drafts... sorry?
DjB - 17 februari 2004 - 19:20

Eerst dit:

Jesus! (sorry) Wat ongelovelijk kut voor je zeg! (En dat is niet cynisch, maar oprecht!)

En dan:

Mensen zijn eng; mannen en vrouwen gelijk. Ieder mens daar buiten de beschermende schelp heeft de potentie je pijn te doen - of je nu een elf wilt zijn of een leeuw. Weet alleen dit; Iemand die dit zo op 'papier' weet te zitten heeft het elfenschap verdomd dicht benaderd.

Voorts:

Ik kan niet, nooit niet, als man zijnde bewijzen dat de meeste van ons niet eng zijn; dat een klein aantal van ons echt te vertrouwen is. Ik heb dat al eens geprobeerd; en ben jammerlijk gestrand. Je zult altijd negatief bevestigd worden door de grote groep schoften die daar in de grote boze buitenwereld, zonder na te denken, al wat leeft krenkt.

Ik kan alleen het dringende advies meegeven; Bewaak je eigen grens kleine elf, met de kracht van 40 draken.
Sinister () (URL) - 17 februari 2004 - 19:34

herkenbaar, ik scheen ook al "zaadvragende ogen" en een "pijp mondje" te bezitten voordat ik wist wat beide inhielden.. Ben daardoor niet afwijzend naar mannen geworden, wel selectiever.
Martine - 17 februari 2004 - 20:28

Ach mannen, toen ik klein was hebben ze me nooit opgemerkt noch een blik waardig gegund. Het is me wat. Zit die lekkere mIKe soms uw AR te versieren?
Gerda - 17 februari 2004 - 21:00

Gerda, mag ik u hartelijk feliciteren? Uw reactie is de meest misplaatste die ik hier ooit tegenkwam. Pff.
sexbom - 17 februari 2004 - 23:24

*slik*
Guardian () - 18 februari 2004 - 02:30

J.A. Niemeijer schreef 'Tranen voor brood'; de hoofdpersoon was een klasgenote van me op wie ik van meet af aan, in stilte en kansloos, een beetje verliefd was.
Pieke (URL) - 18 februari 2004 - 07:13

Je zo virtueel open en bloot te geven, dat is knap. Voor zoiets heb ik alleen maar respect.

Die geborgenheid van je vader, is die nog te vinden door te zoeken?
JW (URL) - 18 februari 2004 - 10:27

Tsjonge...
Wat ellendig
en toch zo mooi opgeschreven.

Sterkte, Puck!
Florine (URL) - 18 februari 2004 - 12:50

Daarom zijn homofiele mannen zo prettig in de omgang voor vrouwen. Die zien je tenminste niet als lustobject.
Het helpt ook om ouder te worden, sinds ik boven de veertig ben, is het een stuk rustiger, veel mannen kijken ineens gewoon door je heen. Of je onzichtbaar bent geworden. Gewoon langs een stel bouwvakkers lopen en dan gewoon een neutraal "Goedenmiddag" horen, dat is iets van de laatste jaren. :)
Ricky (URL) - 18 februari 2004 - 14:21

Van zo'n verhaal word ik helemaal stil. Uit mijn herinnering komen oudere neven, dominees en recentelijk nog een ex-collega opdoemen. (nee niet jij, Maja ;-)
Ze doen het om macht en niet zozeer om sex. Hoe weerlozer het meisje/vrouw, hoe groter hun voldoening. Lust en liefde hebben er weinig mee van doen. Naarmate je zelf sterker bent, zal het minder voorkomen. Je hebt het in ieder geval al krachtig en mooi onder woorden gebracht.
carin (URL) - 18 februari 2004 - 16:25

Jezelf overdreven vinden is natuurlijk volstrekt overdreven. Je eigen leed is nog altijd per definitie het zwaarste leed. Alleen dat leed voel je in al zijn gelederen.
Het blijven hunkeren naar iets wat nooit geweest is en wat nooit zal komen is pijnlijk voor jezelf. Sterkte met stoppen.
Kaatje () - 18 februari 2004 - 20:41

Sexbom ik ben het met je eens, ik ben tijdelijk van de wap geloof ik.
Gerda - 18 februari 2004 - 20:59

* denkt na *

ik las een stukje, nog een stukje, toch maar even terug naar het begin om helemaal te lezen. de rillingen lopen over mijn rug. bah. ik vind het knap en mooi hoe je het wel op kan schrijven Puck. En enigzins een soort van troost ook...
Cis () - 18 februari 2004 - 22:20

Meer dan een dag zit ik te denken wat en hoe ik moet reageren op je posting over "Dromer" ..... ik weet het niet, nu niet, en waarschijnlijk morgen of volgende week ook niet.

Ik weet het wel: RESPECT ! Enorm veel respect dat je zo iets kunt opschrijven en delen met wild(e) vreemden.

En fatsoen, de mensen moeten weer eens fatsoen in hun flikker krijgen.

... en nog een hele zut van die zogenaamde karakterwoorden .....
UrbanProf () - 19 februari 2004 - 09:09

Ik was behoorlijk onder de indruk toen ik je verhaal las. Ik wilde graag reageren maar kon dit niet in een verhaal krijgen. Er kwam uiteindelijk een gedicht uit, dat op mijn site staat.
Leez (URL) - 19 februari 2004 - 12:56

Ik kan zeggen dat ik niets van dit alles ooit heb meegemaakt, nouja, niet meer dan ooit 1 opmerking. Toch, dankzij jouw heldere en uitgebreide beschrijving, denk ik dat ik je nu wel een klein beetje begrijp.
Sabine - 19 februari 2004 - 13:33

Opeens komen herinneringen boven van lang geleden. De opa van klasgenote A., deelde dropjes uit op het schoolplein. Maar dat deed hij niet zomaar, er moest gekust worden. En niet op z'n wang, nee, de kus moest op zijn mond. Pas dan kreeg je een dropje. Later hoorde daar ook een 'per ongeluke' kruisgreep bij. Dit alles gebeurde vlak na schooltijd op het schoolplein, in het bijzijn van heel veel andere kinderen, ouders die hun kinderen op kwamen halen, leerkrachten die hun leerlingen uitzwaaiden. Hebben zij niets gezien? De klasgenoten die allemaal ook een dropje wilden (jongetjes mochten wel op de wang kussen, geloof ik.) vonden het ook raar en we hadden 't er onderling ook weleens over, maar toch ging je in de rij staan bij zijn fiets. Dat dropje wilde je hebben. Met m'n buurjongetje verzon ik complot-theorieen. Dat er op die dropjes eigenlijk ook drugs zat, (we meenden een vingerafdruk achter op het dropje te zien) dat je daarom die kus gaf. Dat hij ons verslaafd maakte. En toch, toch heb ik nooit iets gezegd. Ik heb niet aan de bel getrokken. Pas later ben ik gaan weigeren, liep ik via de andere uitgang naar huis, om hem maar niet tegen te moeten komen. Heel af en toe zie ik hem nog weleens fietsen, de ouders van A. wonen nog steeds bij mijn ouders in de straat. Ik vraag me af of hij nog lang is doorgegaan met deze vieze spelletjes, of hij in huiselijke kring ook dit soort geintjes uithaalde. Ik ben niet meer bang, maar durf de confrontatie ook niet aan....

Dank je voor het delen van deze heel persoonlijke stukken uit je verleden. Net zoals velen voor mij al gezegd hebben ben ik er erg van onder de indruk....
Eveline (URL) - 19 februari 2004 - 15:32

...

ik ben een beetje sprakeloos. iets te herkenbaar. mooi geschreven. knuffel.
tylani () (URL) - 19 februari 2004 - 20:13

Veel bewondering dat je dit al hier op schrijft, en dan ook nog eens op zo'n manier dat de rillingen over veler lezersruggetjes lopen. "Poten af van Puck!" denken wij dan collectief.
Schokkend om het verhaal van de schoolconcierge te lezen: als tienjarige heb je het moedig verteld en daarna heeft niemand actie ondernomen.

Carin schrijft 'Hoe weerlozer het meisje/vrouw, hoe groter hun voldoening.' Wat dat betreft zijn het net honden: die schijnen voornamelijk aan te vallen als je er bang voor bent, en niet als je boos op ze wordt. Verkeerd afgerichte honden tenminste, want een nette hond valt natuurlijk uberhaupt niet aan.
I)akmuis - 20 februari 2004 - 22:22

  
Persoonlijke info onthouden?

Om commentspam te voorkomen vragen we je om antwoord te geven op de 'silly question'
 



Verberg email:

Kleine lettertjes: Alle HTML-tags behalve <b> en <i> zullen uit je reactie worden verwijderd. Je maakt links door gewoon een URL of email-adres in te typen.