(Sur)reëel
Ik droomde, van beertjes. Nou ja, eerst waren het beertjes, en aan het eind van de droom waren het toch konijnen. Dat was een metamorfose die me nu, eenmaal wakker, pas opvalt.
Met de kleur was ook iets raars: blauw, en toen oranje, en toen zwart en toen wéér oranje.
Dat viel me wel op, want ik zei tegen mijn vader: 'zie je, je kan wel degelijk in één nacht tijd grijs worden. Ze zeggen altijd dat dat niet kan, want het pigment enzo, maar je ziet nu aan hen dat je zelfs in een fractie van een - hier, hier, KIJK!' (Dat was het moment dat ze van zwart weer terug naar oranje gingen).
Stress, waarschijnlijk.
Ze piepten ook. Ze piepten en piepten en piepten, oorverdovend hard. Zeer storend. Zó storend dat ik me afvroeg of ik wel konijnen moest houden die blijkbaar onafgebroken geluid maakten. Misschien moest ik ze dan toch wegdoen, maar w....
Gelukkig was dat een beslissing die ik niet hoefde te maken: ik werd wakker.
Maar, oh hell, het piepen ging door! Een fluitende piep, of een piepende fluit. Terwijl er geen konijn of beertje te bekennen was.
Fwiet, fwiet, fwiet, fwiet....
Mijn eigen neus bleek dicht te zitten.