dinsdag 26 juni 2012 - 13:56
In de afgelopen weken ben ik in mijn eentje naar de andere kant van de stad gefietst. En nog eens. En nog eens.
De eerste keer dat ik bij de Grote Marktstraat was, heb ik bij de Mediamarkt een bonnetje gevraagd. Als bewijs, als aandenken aan deze mijlpaal.
Verder dan ik de laatste – eens kijken... vijftien jaar (minstens!) alleen ben gefietst.
Ja, ik ben tussendoor nog wel verder geweest.
Maar dan met mijn moeder samen. Of als mijn moeder halverwege op haar werk was, stand-by, bereid elk moment op te stappen om me ‘te redden’.
Deze keren had ik geen idee waar mijn moeder uithing; of ik wist absoluut honderd procent zeker dat ze onmogelijk naar me toe zou kunnen komen. En zij was vaak evenmin op de hoogte van mijn activiteiten.
Alleen. Op de fiets. Voor het eerst in eeuwig, naar ‘de andere kant van de wereld’.
Een ontwikkeling die er nooit was geweest zonder Karin Spaink en haar Canta-project.
Dat klinkt wat bizar: fiets-ontwikkelingen door een auto-project.
Maar het is toch echt zo.
Mijn eigen Canta heb ik sinds 2007. Na een intake en een overweging, een aanvankelijke afwijzing, ettelijke brieven en pleidooien en een uiteindelijke toewijzing kreeg ik hem dan eindelijk.
En toen bleek dat ik van zelf rijden wagenziek werd.
Zoals ik eigenlijk van èlk nieuw soort beweging wagenziek word: toen ik voor het eerst in een rolstoel zat heb ik na twee dagen rijden vervolgens een week plat op bed moeten liggen. Toen ik voor het eerst op de roeimachine bij de fysio ging, de eerste keer op de crosstrainer, de loopband: elke keer daarna twee dagen ziek.
Tikje overgevoelig evenwichtsorgaan.
Er was vaak wel doorheen te breken, maar dat was geen prettig proces. Als het niet hoefde, dan liever niet.
Dat autootje, daar zat weinig druk achter: ik durfde toch geen verre einden van huis, en de korte stukjes waren veel sneller met de fiets dan met de auto.
Het enige wat me ‘pestte’ was mijn schuldgevoel: hier had ik deze geweldige voorziening van de gemeente, een voorziening die ze zelden of nooit toekennen, waar veel mensen met ergere beperkingen dan ik een moord voor zouden doen en die ik eigenlijk alleen maar had omdat ik nou eenmaal goed ben in het schrijven van bezwaarschriften.
Elke keer dat ik het wagentje op de parkeerplaats zag staan voelde ik het knagen: ik was een manipulator geweest, met mijn schrijfsels; en nu had ik, verwend nest, waarom ik zo had gezeurd, en ik had er niet eens een tijdje ziek-zijn voor over.
Was dat nou dankbaarheid?
Mijn oplossing lag erin dat ik niet te vaak naar de parkeerplaats ging. Die lag achter het huis, dus dat ging makkelijk.
Jaren gingen voorbij, jaren waarin ik heel af en toe eens in de auto stapte, om er tot drie keer toe achter te komen dat hij raar startte, raar reed, überhaupt niet meer startte. Te lang te koud te stil geweest. Weggesleept, opgelapt, van nieuwe olie en benzine en totale stuurkolom voorzien (dat laatste, dat was een kleine ‘anomaly’ die niets te maken had met het stilstaan, maar alles met een verkeerd geplaatste verkeersdrempel – lang verhaal, never mind). En vervolgens, helemaal in het nieuw en klaar voor een frisse start: toch weer stilte.
Ik ging verhuizen, en het leek zo handig: een eigen verhuiswagentje.
Maar het wagentje weigerde, wederom, alle dienst.
Misschien moet ik hem maar opgeven, dacht ik.
Ik overlegde met de dealer, legde het dilemma voor: dat ik hem nu niet kon gebruiken, dat mijn lijf dwars zat; dat ik er liever iemand anders gelukkig mee zou maken, dat ik erover dacht de gemeente te vragen of ik hem ‘tijdelijk’ kon teruggeven. Tot ik er zelf weer aan toe zou zijn.
Tot mijn verrassing zei de dealer: nee, niet doen. Dan krijg je hem nooit meer terug, zeker nu niet meer. Politiek klimaat, crisis, etc.
Gewoon houden. Dan staat hij maar stil, het zij zo. Op een dag wil je hem toch weer gebruiken, en dan hèb je hem tenminste.
En toen hoorde ik van het Canta-project van Karin.
Ik las haar verhalen, las over de geschiedenis en ontwikkeling van het autootje.
In grote lijnen kende ik het al, maar: alleen als plat verhaal.
Om nu de passie te lezen, die alle werknemers voor dat kleine ding voelden – dat gaf het zetje dat ik nodig had.
Waar ik me voorheen ‘slechts’ schuldig voelde tegenover alle anonieme mensen die niet hadden wat ik had: nu was er ook een hele club toegewijde monteurs die hun ziel en zaligheid hadden gestopt in iets wat ik maar liet verrotten.
Een club monteurs die nota bene in mijn eigen stad een vestiging hadden, en me zonder enig verwijt keer op keer hadden geholpen om mijn auto weer als nieuw te maken.
Ik was het ook aan hen verplicht eindelijk eens te gaan rijden.
En dat deed ik.
Eerst veel te veel, natuurlijk. Na afloop dronken en draaierig plat op bed.
Eerst heel behoedzaam, ook. 45 Kilometer per uur, dat is een gigantische snelheid, zeker als je een slechte coördinatie en weinig zicht hebt, en vaak genoeg zelfs op de fiets jezelf al niet kan bijhouden. Het voorbij flitsende landschap steeds proberen te ‘grijpen’ – en vaak genoeg misgrijpen, het overzicht volledig kwijtraken – het was doodvermoeiend.
Maar langzaamaan wende het.
Ik begon het zowaar fijn te vinden.
Als een echte automobilist ging ik zelfs ongeduldig foeteren op al die achterlijke fietsers die niet uitkeken bij het oversteken, of drie-dik naast elkaar reden.
(echt, het loont de moeite om als fietser eens aan de andere kant te zitten. Niet dat ik er zelf minder gevaarlijk om ben gaan rijden – ik zie een stoplicht nog steeds meer als ‘advies’ dan als regel en voorwaarde – maar ik heb in elk geval een stuk meer sympathie gekregen voor alle agressieve reacties die ik krijg. Ik knik tegenwoordig heel nederig en berouwvol als ik weer eens iemand praktisch de dood in hem geholpen.)
Wat goed uitkwam was dat, gelijk met deze ontwikkelingen, het een na het andere dure onderdeel van mijn inboedel het begaf.
Mijn tv, mijn matras.. ik zag mezelf genoodzaakt om stad en land af te rijden om vergelijkend warenonderzoek te doen. Woonboulevards. Een wereld waarvan ik niet zeker weet of ik hem wel had willen leren kennen. ‘Ontluisterend’ – en verder moeten we er maar niet teveel over zeggen.. Eén keer was al genoeg, en de vijf keer dat ik er nu één van binnen heb gezien… afijn.
Ik had een groente-projectje, waardoor ik ‘zomaar ineens’ op een regenachtige woensdagmiddag op de Boerenmarkt de allerlaatste lading knolkervel van het seizoen opkocht. Doodmoe maar kurkdroog met mijn schat thuiskomend.
En de reünie van mijn ‘gesticht’, waarop ik vijftien jaar had gehoopt maar eigenlijk altijd zeker had geweten: als ie komt, dan kan ik er toch niet heen, want veels te ver van huis. Maar hij kwam, en ik was erbij.
Mijn zelfvertrouwen groeide, bijna evenredig met mijn ergernis om het overige wegverkeer.
Niets dat – althans: onder de juiste omstandigheden – zo opbouwend werkt als een gevoel van saamhorigheid, van ‘erbij horen’.
Niets dat zo goed afleidt van angst en paniek, als een flinke dosis irritatie.
Want mijn hemel, wat zijn de standaard automobilisten onvoorstelbaar asociaal. In het algemeen als, maar vooral tegenover ‘ons’, de Canta-rijders.
Toeteren, levensgevaarlijk snijden en inhalen, bij voorkeur vlak voor een stoplicht.
Haast, haast, iedereen heeft maar haast. En het heeft geen enkele zin: eens stond ik bij een stoplicht achter een grote snelle sportwagen, in al mijn kleine traagheid. Zodra het licht op groen sprong schoot hij ervandoor, en ik sjokte erachteraan. Om bij het volgende stoplicht achter precies diezelfde auto te staan. En bij het stoplicht erna wéér. En dat daarna wéér – de volle vijf kilometer, die de weg lang was.
Ik leerde dat je in de auto veel sneller verdwaalt dan op de fiets.
Het zicht en overzicht is anders.
De stad waarin ik mijn hele leven had gewoond en altijd mijn weg zonder problemen in had gevonden, die stad werd een vreemde.
Ik herkende niets meer. Reed straten voorbij, deels omdat ik ze niet op tijd zag en er dus al voorbij was voor ik het doorhad, deels omdat ze er, bezien vanuit de auto, gewoon totaal anders uitzagen.
Je verdwaalt sneller, je verdwaalt erger – juist vanwege die snelheid – maar gek genoeg is het minder eng. Want je zit. Je zit binnen, overdekt en warm en beschermd. En je bent ‘zo thuis’, hoeft niet eindeloos op steeds minder wordende lichaamskracht terug te trappen.
En ik leerde dat je nooit, nóóit in de auto naar de Haagse binnenstad moet proberen te komen.
Eenrichtingsverkeer.
Who knew.
Mijn ouders hebben nooit een auto gehad, ik ben opgevoed als fietser, ik leef en denk in het verkeer als een fietser: slingerend door kleine straatjes, inhalend, stoepje-op-stoepje-af, als het nodig is. Stoplichten, als gezegd, bijna altijd negerend; net als afgezette wegen. Er is immers altijd wel een klein gaatje en paadje tussen de hekken te vinden.
Gewapend met mijn kruk ben ik bovendien altijd gelabeld als invalide waar men meelij mee heeft, wat een wereld aan be-fietsbare trottoirs voor me opent.
En éénrichtingsverkeer bestaat niet eens, in fietsland.
De combinatie van alles maakte dat ik ook op de fiets steeds zelfverzekerder werd.
Ik maakte opnieuw kennis met plekken waar ik in mijn gymnasium-tijd voor het laatst was geweest.
Raakte al die vreselijk griezelige plaatsen heel voorzichtig weer aan: "Hoi... ben jij er ook nog...? Ik ken jou nog wel, ik vind je heel eng, maar ik heb je eigenlijk wel gemist, want je bent toch wel leuk en fijn, ik zou wel graag weer eens langskomen..."
En zo kwam het dat ik op een goede dag ineens de Grote Marktstraat in fietste. Als vanouds cirkelend en paaltjes vermijdend.
Langzaam kom ik terug in de wereld.
Langzaam verdwijn ik ook weer, trouwens – matigen is geen begrip dat aan mij besteed is, en natúúrlijk moet mijn lichaam gewoon gehoorzaam aan me zijn, chronische ziektes of niet.
En dus heb ik, geheel naar verwachting, van al deze activiteiten een gigantische terugslag gekregen.
Ziek, zieker, ziekst – inmiddels al drie weken lang.
Maar ik laat me niet volledig, voorgoed, niet weer opnieuw wegvagen.
Ik heb de smaak te pakken, ik ben gulzig, eager.
Ik lijk eindelijk, eindelijk, na al deze jaren van twaalf-jaar-oud te zijn doorgestoten naar zeventien, achttien. De wereld in, wil ik.
Wind in de haren, zon op mijn gezicht. Op de fiets.
Dankzij de auto.
Donderdag a.s. vindt het grote Nationale Canta Ballet plaats, in de Gashouder in Amsterdam.
Ik kan er niet bij zijn, hoe graag ik het ook had willen zien. Amsterdam is nog iets te hoog gegrepen, zeker op dit moment.
Maar wilt u voor me gaan?
Helpt u, namens mij, het Canta-project onder de aandacht brengen, steunt u het, koopt u het boek‘De Benenwagen’, dat erbij hoort?
Zonder Karin had ik mijn Canta in de eerste plaats nooit aangevraagd.
Was ik hem gewoon steeds opnieuw vergeten, achter op de parkeerplaats bij mijn vader.
Was ik er niet opnieuw in gaan rijden, had ik niet stukjes van mijn wereld hervonden, stukjes van mezelf verkregen.
En als u nou denkt: ‘Alles leuk, prima hoor, fijn voor je, maar wat heb ik daar voor boodschap aan’: denkt u eens in, wat voor gevarieerder stukjes ik hier kan schrijven, als mijn actieradius eenmaal groter wordt…
Dus hulde en dank aan Karin.
Hulde en dank aan de Canta.
En natuurlijk eerst en vooral: aan de makers ervan.
stoer!!!
mrtj - 27 juni 2012 - 10:39
:-)
JoGnet (URL) - 28 juni 2012 - 00:52
Heel stoer!
En weet je wat ik zo grappig vind, dat je zo angstig bent om ver-weg te gaan maar dan wel een onzinbonnetje durft te vragen bij de mediamarkt :)
Liesan (URL) - 28 juni 2012 - 16:06
@Liesan: heh :-)
Het ene eng is het andere niet, blijkbaar.
Ik stond daar bij de balie en ik dacht: ik wil naar huis ik wil hier weg ik wil naar huis ik wil hier weg - en 'tussendoor' heb ik even gezegd dat 'ik soort van een weddenschap heb, lang verhaal, maar ik zou zo graag een bewijs hebben dat ik hier ben geweest en...' - 'oh geen probleem hoor, ik print wel even een bonnetje voor je uit, daar staat de tijd en datum en plaats op. Veel succes ermee!!'.
Alsof het dagelijks werk voor haar was, de meest vanzelfsprekende vraag.
Wat me te denken geeft over het soort mensen dat normaal gesproken bij de mediamarkt komt..
Puck - 28 juni 2012 - 16:14
Karin wees mij op deze pagina, en inderdaad, heel herkenbaar voor mij. Ook ik heb door haar boek en het Canta Ballet mijn grenzen verlegd. Voor het eerst met de Canta van Hoofddorp naar Amsterdam, eerst oefentochten, hopeloos verdwalen, maar uiteindelijk wel arriveren. En daardoor voor mijzelf weer een mijlpaal, weer een overwinning, net als jij! En inderdaad, het avontuur lonkt nu....
Sterkte met alles, wel leren doseren hoor! Liefs, Esther
esther van den bergh () - 30 juni 2012 - 10:00
'k Ben hier via jouw link op Spaink haar site (- http://www.spaink.net/2012/06/25/eindeli.. -) terecht gekomen en mijn aanvankelijke bloedhekel aan je wordt er alleen maar door versterkt. BLIJF schrijven!
Daar buiten loopt een kameel, geit, varken, rund, hert, ree, konijn, slager, bakker, groenteboerin, dinosaurus, hoogleraar(es/derin), pastoor, dominee, timmerlied...?
Kortom: dank. En ja, verberg mijn e-mail adres.
JPaul - 04 juli 2012 - 02:22
Wat fijn om te lezen dat meer mensen hopeloos onevenwichtig raken van bewegende voertuigen. Nou ja, niet fijn voor jou natuurlijk maar je snapt wat ik bedoel. Ik ben erg gehecht aan mijn snorfiets, al is al die regen de laatste tijd wel wat nadelig voor mijn coupe. En van Roosendaal naar Amsterdam ga ik zeker niet halen.
Stoer dat je weer zo aan het fietsen bent in elk geval.
CiNNeR () (URL) - 09 juli 2012 - 04:20