Zijden draadje
Hij hoorde er eigenlijk al lang niet meer te zijn.
Zijn kanker was een zeldzame: dat hij de operatie toen had overleefd was al een wonder; met de extra vijf jaar die hij vervolgens nog had geleefd mocht hij zich onder een minieme 1 procent scharen, maar dat de tumor nu was teruggekomen en dat hij ook dit keer de strijd leek te winnen, deed hem buiten elke statistiek vallen.
Geen arts kon hem iets zeggen over zijn prognose, want een geval als het zijne was niet bekend.
Hij leefde, zoals dat heet, ‘on borrowed time’.
Dat winnen van de strijd, nu, dat was overigens ook maar relatief: met zijn midden-vijftig wist hij nu al zeker dat hij zich, zoals hij zelf zei, over het ophogen van de AOW niet druk hoefde te maken.
Hij lachte erbij.
Hij was monter, goedlachs, joviaal.
Hij nam het leven tegenwoordig bij de dag, maakte zich niet meer zo druk. Hij zag het allemaal wel, nu was nu. Hij hoorde er immers niet eens meer te zijn? Elke dag, elke week was meegenomen.
Ja, hij had zich er helemaal bij neergelegd. Hij had er vrede mee.
Maar – het was psychologie van de koude grond van mij, wellicht suggestie, projectie, misschien zelfs een vorm van ongeloof of afgunst – maar iets deed me vermoeden dat hij er helemaal geen vrede mee had. Dat hij doodsbang was, zich totaal geen raad wist met dit immens grote, ongrijpbare.
Zijn vrolijkheid, zijn nonchalance, de jovialiteit: het was allemaal net iets te nadrukkelijk.
De schertsende toon, het ouwe-jongens-krentenbrood met de verpleging.
De eindeloze woordenstroom, het alsmaar benadrukken van ‘het is zoals het is, ja toch? En natuurlijk blijf je gewoon zoveel doen als je kan, want afleiding is belangrijk, en niemand weet toch eigenlijk hoe lang hij nog leeft, je kan morgen onder een auto komen, zekerheid heb je nooit, immers’ – dit alles doorwoven met ogenschijnlijk luchthartige maar eindeloos herhaalde gedetailleerde beschrijvingen van zijn huidige lichamelijke ‘ongemakken’.
We lachten. We schertsten. We dolden, sneerden, pochten over de wederzijdse ziekenhuis-ervaringen, dat het natuurlijk allemaal routine was, inmiddels; dat wij, de patiënten, intussen soms beter wisten hoe de apparatuur werkte dan de verpleging, haha!
Na anderhalf uur was ik klaar en ging terug naar huis.
Volkomen uitgehold, leeg, afgemat; van al het onuitgesproken lawaai dat van hem uitging.
Afhankelijk van wat de artsen beslissen – want niets was zeker, zij hadden dit immers ook nog nooit bij de hand gehad?! – zal hij wel of niet vervolgen met een nieuwe chemokuur.
Zal ik hem wel of niet over twaalf weken weer zien.
En ik weet oprecht niet waar ik op moet hopen: niet voor hem, en niet voor mijzelf.<
woensdag 11 juli 2012 - 14:39
Mooie teksten weer, emotievol en (be)dekkend. Goed zo, niks meer aan doen.
zuster_klivia (URL) - 10 juli 2012 - 18:57