’t Was me’t dagje wel, lieve mensen...
Wat eraan vooraf ging:
Afgelopen dinsdag had ik een klein.. eeh.. ‘incidentje’.
Ik reed in mijn autootje naar huis. Alles ging ok, ik voelde me goed, ik was voor mijn doen uitgerust. Ik was alleen maar even gaan tanken, zodat ik dat de volgende dag niet zou hoeven doen. In mijn huis was intussen mijn schoonmaakjongetje aan het poetsen en schrobben.
Alles prima en fijn.
Nog maar twee straten van huis verwijderd sloeg ik linksaf. En middenin de bocht stopten mijn armen ermee. Of mijn hersens. Het was alsof abrupt de stekker eruit werd getrokken. Was het een strip geweest, dan had er ergens in de lucht, tussen mijn brein en mijn armen, een groot vraagteken gestaan. Geen contact meer. En, nogmaals: middenin een bocht. Half over een dubbele tramrails heen, met aan weerszijden een ijsplas die je rechtstreeks in een tramperron lanceerde.
Als het fout zou gaan, dan was het ook meteen heel erg fout.
Het ging goed, boven verwachting: de spier-blackout duurde seconden, hooguit, en op het laatste moment kon ik mijn stuur weer een zwaai de goede kant op geven. Waarna ik op een haar na door een auto van rechts werd geschept, die ik in de stress even over het hoofd had gezien. Maar ook dat liep (nèt) goed af.
Maar ik was me kapot geschrokken, dat begrijpt u. Dat zoiets überhaupt had kunnen gebeuren.
Er stond een MRI gepland voor de vrijdag erop [vandaag, dus], maar dat was een routine-onderzoek, zoals ik hem elk jaar heb.
Gezien de beschreven volledig nieuwe ervaring, en sowieso: gezien het feit dat het de laatste weken bar slecht gaat, zou ik het wel leuk vinden als er dit keer wat nauwkeuriger gekeken zou worden.
Ik belde de afdeling neurologie, smeekte om een belafspraak met neuroloog Sven. Die dinsdag nog, of anders de dag erna. Donderdag en vrijdag zou hij er niet zijn. Ja, ik weet dat het kort dag is, dat het druk is, maar alstublieft, alstublieft.
Alle begrip van de assistente, en ze zou haar uiterste best doen. Als Sven me zelf niet zou kunnen bellen, dan zou er toch in elk geval met hem overlegd worden en dan zou iemand anders zeker contact met me opnemen.
Right.
Noch Sven, noch één van zijn onderdanen belde me.
Wat ik Sven zelf geen seconde kwalijk neem. Die is begiftigd met een bijna ziekelijk groot geweten. Eens had één van zijn slaafjes mijn dossier op een verkeerde stapel gelegd, zodat niet duidelijk was dat ik gebeld moest worden. Pas op zaterdag, toen hij toevallig dienst had, ontdekte Sven het. En belde me alsnog, zich uitputtend in excuses.
Nee. Ik verwijt dit alleen het secretariaat.
En blij was ik er beslist niet mee.
Maar misschien kon ik, eenmaal bij radiologie, met de mensen daar overleggen.
Vandaag was het dan zover.
Het zou mijn aller-allereerste MRI in mijn eentje worden.
Alle afgelopen jaren zat mijn moeder op een stoel naast me, mijn hand niet-vasthoudend (‘want dat is nergens voor nodig, ik begrijp eigenlijk niet zo goed wat ik hier doe, je kan het best zelf, en ik ga zeker je hand niet vasthouden. Ik ben er, en dat moet genoeg zijn’. Mijn steun en toeverlaat, onwillig en wel).
De laatste zitting vond ik zelf dat het afgelopen moest zijn. Ik promoveerde haar naar een stoel in de radiologenhut, in plaats van naast me.
En dit keer zelfs dat niet. Ze mocht in de wachtkamer blijven, en ik zou alleen naar binnen gaan.
Applaus voor mij. En dan vooral voor mijn indrukwekkende gebrek aan timing.
Gewapend met drie CD’s kwam ik binnen. Drie CD’s, omdat de CD die ik vannacht had gebrand, na een moeizame
MP3-selectie van 5 uur, alsnog voor de helft onleesbaar bleek. Nooit
meer HEMA-CDs, hier. In haast had ik bij vertrek twee reserve-schijfjes
meegegrist.
Ik zou in het nieuwe MRI-apparaat gaan en dat zou best eens in mijn voordeel kunnen werken.
Al zeker twee jaar geleden heeft het ziekenhuis twee nieuwe MRI-apparaten aangeschaft. Het nieuwste van het nieuwste, helemaal de bom, Europees of nationaal of in elk geval Haags wereldnieuws.
Maar bij mijn ziekenhuis zijn ze blijkbaar net zo als ik, met gadgets.
Kopen als ze in de aanbieding zijn, en dan denken: ach, de oude doet het nog best, we bewaren de nieuwe nog even in de doos, hij staat daar best.
Dus na twee jaar ‘nee, je gaat gewoon in de oude, de nieuwe zijn nog niet in gebruik’ zou ik nu eindelijk in deze supersonische mogen. Die veel sneller en comfortabeler zou zijn. In de oude lag ik elke keer ongeveer een kwartier, maar daar zouden in dit apparaat beslist een paar minuten af kunnen, en er was meer ruimte. Hoezee alom.
Don’t fix what’s not broken.
Het begon er al mee dat mijn muziek het niet deed. Of beter: mijn muziek deed het, wonder boven wonder. Hun apparatuur was snert.
Het geluidsvolume was slecht afgesteld, waardoor je de koptelefoon op z’n allerhardst moest zetten om nog iets te horen; maar wàt je dan hoorde, was vooral het gebrom van de speakers zelf. Zoals dat gaat, als speakers te hard staan. En er was iets mis met de mixer, waardoor ik eigenlijk alleen de achtergrondmuziek van al mijn liedjes hoorde.
Tijd voor mantra’s.
Ik kan dit. Ik kan dit.
Ontspannen, zen, laat het zijn.
Ik heb mijn hartslag om naar te luisteren, ik kan in mijn handen knijpen.
Oh nee, dat mocht niet. Handen wijd uit elkaar, want de nieuwe magneet was zo sterk dat als je je handen op elkaar legde, er een warmteveld ontstond dat schadelijk zou zijn voor – nou ja: alles, feitelijk.
Om die reden had ik ook mijn riem moeten afdoen: het metaal an sich was ver genoeg van het apparaat verwijderd, maar door de gesp zouden magnetische golven worden versterkt, gaan rondcirkelen en dingen doen exploderen. Ofzo.
Alles moest af en uit en van elkaar. Heel ontspannen allemaal.
Twintig minuten genoot ik van mijn hartslag, van mijn geen-liedjes, van het gebonk en gestamp en gepiep van de machine.
En toen ineens werd het stil.
Behalve mijn geen-muziek, die speelde gewoon door.
Twee, drie geen-liedjes lang.
Vantevoren had ik, zoals voorgenomen, de laborante verteld van de verergerde klachten en de miscommunicatie met neurologie. Zij zou het doorgeven aan de radioloog, en dan zou tijdens de scan worden gekeken of er nog verder of ander onderzoek nodig was.
Het leek erop dat ze nu onderling aan het overleggen en vergaderen waren. Zonder de moeite te hebben genomen om dat nog even met mij te overleggen.
Ik wachtte en wachtte en wachtte; toen begon het apparaat ineens weer te stampen, toen werd het weer stil en toen kwam er een MRI-wichtje naar me toe.
Ze trok me half uit het apparaat, gebood me toch vooral mijn hoofd stil te houden en kondigde aan dat ik nu – NU – een infuus met contrastvloeistof zou krijgen.
HO.
Als ik ergens heel onrustig van word, dan is het het willekeurig toevoegen van chemicaliën, zeker als ik niet tevoren langdurig diepgravend vèr-voerend achtergrondonderzoek heb gedaan naar de chemicaliën in kwestie, en vooral: naar de mogelijke bijwerkingen.
En daarbij, ik ben nogal moeilijk te prikken, dus mag ik niet in elk geval even omhoog en zitten?
Nee. Gewoon zo blijven liggen, met de MRI-kooi over mijn hoofd, heel stil, ze zou wel proberen in mijn elleboog, en met die bijwerkingen zou het vast erg meevallen.
Redelijk lijdzaam – of inmiddels gewoon volkomen murw – liet ik haar begaan.
Vanonder mijn kooi en koptelefoon hoorde ik haar mompelen: ‘ik laat de stuwband even zo zitten, om te voorkomen dat het gaat bloeden’. Oh. Als jij het zegt. Ik had geen idee wàt ze wáár aan het doen was. ‘Stuwband laten zitten’ klonk echter als een weinig geslaagd plan, aangezien ik na amper tien seconden stuwband standaard moordende zenuwpijn krijg. Maar dat bedacht ik me te laat.
Ik werd weer teruggepropt in de buis, en het gebonk begon weer.
Op mijn verzoek dit keer zonder geen-muziek. Martelingen moeten niet overdreven worden.
Eindelijk, eindelijk was het voorbij.
De stuwband werd van mijn arm gehaald, het gaasje achteloos weggegooid. Er kwam geen pleister voor in de plaats, dat leek ze niet nodig. Wie maalt er immers ook om een stollingsstoornisje of wat.
Op mijn gedesoriënteerde, verpletterde houding werd vriendelijk maar oprecht verbaasd gereageerd.
Het is toch allemaal goed gegaan? U heeft prachtig stil gelegen. Over een week heeft uw arts de uitslag binnen.
Dank. Dank. Heel fijn.
Om twaalf uur had ik de afspraak.
Om half twee stond ik buiten.
Vroeger was echt en heus alles beter. Vroeger, toen we de oude vertrouwde MRI-scan hadden. Vroeger, toen ik nog niet de onwijsheid had om te vragen om uitgebreider onderzoek.
Vroeger, toen ik.. nou ja. Nog geen MS had, dus.
Dat zou eigenlijk sowieso een boel oplossen..
(Dat het waarschijnlijk niet echt een goed teken is dat halverwege een scan wordt besloten dat ze meer willen zien, dat laat ik nu maar even voor wat het is. Mijn hoofd heeft genoeg aan haar hoofd, zeg maar)
vrijdag 25 januari 2013 - 16:08
Nu dus wel, gelezen. Ik zal niet meer vragen hoe het is gegaan vandaag. Ok? Laten we maar gewoon een spelletje spelen ;)
zuster_klivia (URL) - 25 januari 2013 - 21:02
Aargh... sterkte met het wachten op de uitslag.
Zara (URL) - 27 januari 2013 - 10:31