Goed fout
‘...en die kleine witte zijn champignons’, reageerde ik op de beschrijving van de verschillende paddestoelen in het schaaltje. ‘Die kan ik nog net...’.
En daar stopte ik. Waarom weet ik niet. Ik stopte gewoon met praten.
Toen ik de winkel al uit was hoorde ik in mijn hoofd de half-zin als volzin: ‘Die paddestoelen kan ik’. Punt.
Ik moest mezelf dwingen om niet terug te rennen: ‘Dat wilde ik niet zeggen, ik wilde daar niet stoppen, de zin was nog niet klaar, hij had moeten gaan van “die kan ik herkennen”! Ik ben heus heel zuiver als het om taal gaat, echt!’
Maar de vraag is wat erger is: obsessief goed, of slordig fout taalgebruik...