Puck Was Here (2)
De Parade, zo had ik me voorgenomen. Daar zou ik heen gaan.
Nu de wereld zich langzaam voor me opent, meer binnen handbereik komt, is er zo veel te zien, zo veel te beleven.
Dingen die voorheen niet eens een optie waren, niet de moeite van het overwegen waard, zijn nu niet alleen het overwegen, maar zelfs het daadwerkelijk proberen waard.
Aanvankelijk waren het slechts verder weg gelegen locaties van al bekende componenten van mijn leven: een supermarkt die net wat meer verkocht, maar ook net wat verder weg was; een stukje natuur dat ik zo graag eens wilde zien, mensen die ik weer eens wilde ontmoeten.
Maar ineens ging me een licht op: niet alleen boodschappen en natuur en mensen – niet alleen voor die alledaagse zaken had ik nu meer keuze.
Ik zou, zo realiseerde ik me, hele nieuwe dingen kunnen toevoegen. Nieuwe onderwerpen, nieuwe interesses. Oude, diep verstopte interesses nieuw leven inblazen.
Ik hoefde niet meer als vanzelfsprekend van alles buiten beschouwing te laten.
Door een toeval, of eerder: een misverstand, leerde ik op Facebook een actrice kennen.
Toneel. Theater.
En er was een voorstelling, op De Parade.
Ik kende het festival van naam, maar daar hield het ook mee op.
Nu kende ik ook een deelnemer van naam.
Er was een reden om naar De Parade te gaan; de eerste theatervoorstelling in mijn (volwassen) leven te zien.
Ja, ik was als kind met school naar toneelstukken geweest. Naar poppenspelen, waarvan ik naderhand zonder uitzondering nachtmerries kreeg. Ik had op mijn 17e een leesvoorstelling van Youp van ’t Hek gezien, hem daarna voor de schoolkrant geïnterviewd. Ik had een voorstelling van Don Quishocking bezocht.
Maar dat was alle theaterervaring die ik had – interesse of niet.
Nu had ik een reden en misschien een mogelijkheid.
Westbroekpark.
Na mijn tocht naar het einde van de wereld moest dat toch wel te doen zijn?
Proefritje, natuurlijk eerst een proefritje.
Maar van een proefritje kwam het niet. Te moe, te ziek, teveel andere ‘te’-s.
Dan maar direct in het diepe, zonder voorbereiding.
Gisteravond was het zover.
Vooraf had ik heel goed (niet) gerust, ik trilde letterlijk over mijn hele lijf, maar ik moest en zou en nu was de enige mogelijkheid.
Ik ging.
Ik verdwaalde.
Drie keer reed ik om dat hele Westbroekpark heen, maar ze hadden blijkbaar speciaal voor mij de ingang weggehaald. Nee hèus!
Eindelijk werd de ingang gevonden; toen begon het cirkelen door het park zelf, toen begon het cirkelen rondom de kassa van de Parade.
Verboden voor auto’s op het Parade-terrein – ja, dat snapte ik ook wel.
Maar het hele stuk van de park-ingang naar de parade kon ik niet lopen.
Onderhandelen met de mensen van de beveiliging. ‘Ik kom maar voor één voorstelling, als ik nou beloof dat ik binnen een uur terug ben, mag ik dan..?’.
Het mocht, bij hoge uitzondering: mijn autootje bij de waterkant tussen de fietsen parkeren.
Door al het gecirkel en gedoe was ik inmiddels vijf minuten te laat voor de beoogde voorstelling.
Weer onderhandelen, nu met de kassa-mensen: ‘wat nou als ze al dicht zijn en ik mag er niet meer in? Als ik nou binnen een kwartier terug ben, mag ik dan...?’
Er werd me een zgn. ‘borgkaartje’ verkocht: als ik binnen een half uur terug zou zijn, zou ik mijn entreegeld terug krijgen.
Adem in, adem uit.
Het terrein op.
Heel veel kraampjes, kleine circusachtige theater-keten.
Het deed me denken aan – nou ja: aan festivals. Wat wel logisch is, aangezien dat precies is wat De Parade is, maar ik was nog nooit op een festival geweest. Dit leek in alles op Carnivale-achtige fancy-fairs. Klein en groot tegelijk; druk, compact. Achterafjes, tussen de verschillende kraampjes en gebouwtjes en tenten in. Op de een of andere manier deed het bijna ‘otherworldy’ aan.
Als ondergrond alleen gras – wat mij, de autist, in eerste instantie onzeker maakte. Was er geen officieel pad wat ik moest volgen? Grasland, dat was om doorheen te steken, een shortcut van weg naar weg; grasland was niet om echt op te lopen. Het gevoel van zoeken naar het ‘echte’ wandelpad maakte mijn zoektocht niet eenvoudiger.
Maar in al zijn onwerkelijkheid was het er leuk. Ik had Lowlands-achtige taferelen gevreesd; met modder en drank en schreeuwerigheid, maar het was... ik zou haast zeggen: lief. Gezellig, vredig, speels. Heel veel kinderen, blootsvoets op het gras. Geuren van de vele kleine eettentjes die er waren.
Ja, het was er leuk, maar van genieten kon en mocht nu geen sprake zijn. Ik had haast, immers. Ik kwam met een doel. Een doel dat in al het gebrek aan overzicht helaas steeds verder buiten mijn bereik leek.
Na een redelijk verwarrende conversatie met één van de Parade-mensen en heel veel speurwerk vond ik eindelijk het theatertje.
Alwaar me, ondanks vele smeekbeden, de deur (niet) werd gewezen. Ik was te laat, de voorstelling was aan de gang; over een uur zou er een nieuwe zijn maar nu kwam ik er echt niet meer in.
Voor een uur wachten had ik niet de energie.
Er zat niets anders op dan naar terug naar huis te gaan.
Maar ach, ik was in elk geval op het terrein geweest. Het begin was er, er kwam vast nog wel een andere kans, voor iets anders moois. Het ging om de reis niet om het doel, toch? En elke reis begint met een eerste stap, en meer van dat soort clichés.
Maar dan wou ik goddorie ook wel bewijs in handen hebben voor het feit dat ik die eerste stap ook daadwerkelijk had gezet.
Al was het maar een bonnetje, een ansichtkaart, een T-shirt met ‘I went to De Parade and all I got...’ – etc. Wàt dan ook.
En toen bleek dat De Parade echt zo totaal *niet* commercieel is, dat er nog niet een schaduw van een souvenirwinkeltje was.
Net als je ze nodig hebt.... net als je echt graag een aandenken wilt, hoe ordinair ook.....
.....is daar Nico Dijkshoorn.
Daar, zomaar ‘in het wild’, liep Nico Dijkshoorn. Wel de laatste die ik daar verwacht had, hoewel ik me, veel later, vaag de aanwezigheid van zijn naam in het Parade-programma herinnerde. Maar op dat moment was hij een totaal onverwachte verschijning.
‘Nico Dijkshoorn?!’ Riep ik dan ook ontsteld uit.
Ja, antwoordde hij. (Want wat had hij ook anders kunnen zeggen?).
‘Ik ben Puck, van Puckspodium!’, zei ik volstrekt onlogisch.
Hetwelk ik direct verklaarde met ‘ik bedoel... nou ja... nu zien we elkaar ook eens in het echt...’
Wat nauwelijks een verklaring was, maar ach.
Het was hoi en weer dag, en voort ging de reis.
Nico naar een biertje, ik naar de niet aanwezige souvenirs.
Ten lange leste – mijn halve borg-uur was bijna om – gaf ik me gewonnen.
Er was gewoon echt helemaal niets te vinden, niets wat ik als aandenken en bewijs mee naar huis kon nemen.
Niets, behalve Nico.
Ik zag hem zitten, op de trap voor het theatertje waar hij zou optreden.
Met lood in de schoenen en zeer tegen mijn zin liep ik naar hem toe en vroeg, vermoedelijk knalrood van schaamte: ‘ik vraag dit echt helemaal nooit, het spijt me ontzettend, maar zou ik alsjeblieft je handtekening mogen...?’
Ziet u, kijk, dat moet ik denk ik even verklaren: Nico en ik hebben geschiedenis.
Mijn tegenzin en gene kwamen niet voort uit een gevoel van star-struck zijn, maar eerder van ‘hoe diep kan men zinken’.
Nico Dijkshoorn mag tegenwoordig dan een Bekende Nederlander zijn, huisdichter van De Wereld Draait Door, schrijver, etc; voor mij is hij eens en voor altijd een weblogger. En dan ook een nogal beladen weblogger.
In het ergste geval mijn aartsvijand, het monster onder mijn bed, mijn kwelgeest en nachtmerrie, de grootste pestkop van het schoolplein; op zijn best iemand die ‘eigenlijk best wel meevalt; die, als je hem eenmaal kent, wel ok is’.
Ik heb, in alle oprechtheid, mijn tranen uit mijn kop gehuild om ‘die gemene Nico’.
Was doodsbang; niet alleen voor hem, maar ook voor de invloed die hij had. De mogelijkheid die hij had om ‘alle andere kindertjes’, op het schoolplein dat weblogland heette, tegen me op te stoken.
Natuurlijk, dat is al te veel eer; niet in de laatste plaats voor mijzelf. Alsof ik ooit het wegpesten waard was; daarvoor was en ben ik veel te onbeduidend in het weblogwereldje.
Maar feit is dat ik door hem eigenlijk nooit meer zonder de nodige terughoudendheid een logje over supermarkt-kassa’s heb durven schrijven – ook al bestaat nu praktisch het hele internet uit dergelijke ‘knusheid’.
En die ‘bruut’, die me zozeer had geraakt, die ging ik nu even om een handtekening vragen.
Maar, eerlijk is eerlijk: Nico valt in het echt inderdaad best mee.
Of misschien was het gewoon het bier en de gemoedelijke Parade-sfeer.
Hoe dan ook kreeg ik mijn handtekening.
En net op tijd om mijn borg terug te krijgen stond ik weer buiten.
Nog steeds geen theater gezien.
Ook geen gelegenheid meer, in de dagen die nog resten.
Maar mooi dat ik toch mijn voeten op heuse festivalgrond heb mogen zetten.
En ik heb het bewijs in mijn agenda staan.
dinsdag 10 juli 2012 - 00:23
Je hebt het gedaan! En ach, tegenwoordig hoor je er helemaal bij als Nico Dijkshoorn je ooit beledigd heeft ;)
CiNNeR () (URL) - 10 juli 2012 - 04:14