For he's a jolly good fellow
Zoals bij de trouwe, en vermoedelijk ook bij de minder trouwe, lezer bekend is, draag ik mijn neuroloog een warm hart toe.
In de loop van de jaren is hij me alleen maar dierbaarder geworden. Nooit ga ik met tegenzin naar de afspraken met hem; integendeel, ik zie naar de poli-bezoeken uit.
Men zou, gemakshalve, kunnen zeggen dat ik verliefd op hem ben, maar dat is het beslist niet. Het is zoveel minder, en zoveel meer.
In zekere zin heb ik mijn leven aan hem te danken. Niet in fysiek opzicht – ik ben, goddank, nooit levensgevaarlijk ziek geweest.
Maar hij is, om zo te zeggen, mijn licht in bange MS-tijden. En bange MS-tijden zijn er genoeg, zeker gezien het feit dat de kleinste verandering in mijn lichamelijk (on)welbevinden al hysterische paniek teweeg brengt.
Hij is er, altijd. En altijd geduldig, altijd begripvol, en daarin altijd oprecht, nooit gemaakt of gefingeerd.
Dat mijn klachten, gewoon sec en in het licht van de ziekte zelf, nauwelijks iets voorstellen; dat ik een amateur-MS-ertje ben, niet noemenswaardig, dat maakt daarbij niets uit.
‘Angst is het ergste wat er is’, zegt hij regelmatig, met een gekweld naar binnen gekeerd gezicht.
En dan praten we over de droefenis in de wereld, over de horror van de paarse leggings die de koffiedame van de afdeling draagt; over dat de geneeskunde eigenlijk helemaal niets weet en hoe gruwelijk en prachtig tegelijk dat is.
Hij neemt de tijd, hoe karig die door het officiële rooster ook wordt toebedeeld.
En hoe zwaarmoedig de gespreksonderwerpen ook mogen lijken: altijd lachen we. Altijd lacht hij mij toe, brengt hij zon in mijn dag. Moed. Lucht, licht.
Hij is bereid om in mijn denk-taal te spreken, hoe bespottelijk die ook is.
Eens voelde ik me ziek genoeg om serieus een prednisonkuur te overwegen.
Hij was zeer terughoudend, vooral gezien de combinatie met de Tysabri, die ik standaard gebruik.
Hij kende mijn angst; en om zijn terughoudendheid duidelijk te maken, vertaalde hij zijn angst naar de mijne: dat de combinatie van twee weerstand-onderdrukkende medicijnen de kans op buikgriep ook groter zou maken.
Zijn eigen angst, de angst van elke neuroloog die Tysabri voorschrijft, was: PML. Een herseninfectie, waar zgn. ‘immuungecompromitteerden’ een grotere kans op hebben, en die eigenlijk altijd een dodelijke afloop heeft.
Maar in de wetenschap dat die hele PML me een zorg zal zijn, dat al waar ik om maal de kans op buikgriep en overgeven is, nam hij niet eens meer de moeite om PML te noemen. Hoe dan ook had hij zijn zin, want het idee van een vergrote buikgriep-dreiging was voldoende om de MS-aanval prednison-loos uit te zingen.
Als het aan mij zou liggen zou ik elke mogelijkheid aangrijpen om duidelijk te maken hoe dankbaar ik hem ben, hoe waardevol hij is.
Maar de tijd heeft geleerd dat we van al te nadrukkelijke huldebetuigingen allebei erg verlegen worden.
De kunst is dus om goed gebruik te maken van geijkte momenten.
Om die reden plan ik al sinds jaar en dag mijn afspraken zeer nauwkeurig en strategisch.
Elke drie maanden, wil hij me zien.
En: ‘plan maar gewoon het hele komende jaar vast vol’, zegt hij in december.
En dat doe ik dan, steeds rekenend vanuit mijn verjaardag.
Want hij en ik, we schelen twee dagen. Liet hij zich, per ongeluk, bij één van mijn allereerste bezoeken ontvallen.
Als ik maar elk jaar rond zijn verjaardag een afspraak maak, dan heb ik een excuus om mijn dank over hem uit te storten. Mirre, wierook, goud – the works. Of gewoon een bloemetje en een kaart.
Vandaag was het weer zover.
Vanwege de genoemde wederzijdse verlegenheid mikte ik met een zeer weloverwogen gebrek aan ceremonieel een pot azalea’s op zijn bureau.
‘Waar heb ik dat aan te danken??’, vroeg hij niettemin wat ontsteld.
‘Vanwege morgen’, zei ik, op vermoeid-geduldige toon. De toon die je gebruikt tegen je dementerende moeder, of een aandoenlijk domme leerling: ‘we hebben dit al besproken, maar ik zal het je nòg een keer uitleggen.’.
‘Hoe weet je dat?’
Vandaar dus mijn toon. Want we hèbben het al eerder besproken, en ik heb het al veel vaker nòg een keer uitgelegd. Elk jaar weer, al zeven jaar lang, om precies te zijn.
‘Omdat het gisteren gisteren was’, antwoordde ik niettemin braaf.
‘Oh ja, oh ja. Van harte gefeliciteerd. En van harte bedankt. Dank je wel. Erg attent. Heel aardig, dank je wel. Waar zal ik hem neerzetten, wat heeft ie nodig? Vind je dat hij hier goed staat?’ – en onderwijl scharrelde hij met de pot heen en weer.
Ja, dat weet ik niet, het is úw kamer!, zei ik quasi-wrevelig.
En ik dacht: ‘nee, ú gefeliciteerd, en ú bedankt. Zo ontzettend bedankt, voor alles.’
Volgend jaar, dan zal ik hem weer eren.
Net zo omzichtig en overmatig nonchalant.
Tot die tijd is het enige wat ik kan doen: zorgen dat het goed met me gaat.
Zorgen dat ik vooruit ga, dat ik groei.
Omdat ik, al ben ik nog zo ‘gezond’, al kan hij, naar zijn eigen idee, zo weinig voor me betekenen, toch mag blijven komen.
En vooral omdat hij oprecht blij is, nog blijer en meer onder de indruk van mijn reusachtige babysteps dan ikzelf ben.
Zorgen dat ik met gestrekte rug op zijn spreekuur verschijn, het hoofd geheven; zelfstandig en met levenslust, in plaats van als een huilend klaqend hoopje ellende – dat is de enige en beste manier waarop ik hem werkelijk kan bedanken.
dinsdag 11 september 2012 - 17:40
Mooi, heel mooi. Ik heb dat - op weer een eigen manier - met mijn psychiater. Zo waardevol.
En nog van harte!
Liz () - 12 september 2012 - 22:33
Dank je, zowel voor het compliment als voor de gelukswensen!
Puck - 13 september 2012 - 02:35
Poeh. Wat een mooi eerbetoon. Ben jij soms blij met je neuroloog? ;)
nee, zonder gekheid. Heerlijk voor je. Er lopen wat artsen-hufters rond nl.
Enne: *smak* Nog voor je verjaardag.
zuster_klivia () (URL) - 13 september 2012 - 08:19