Tot voor enige jaren geleden had mijn moeder een tante in Heeze, NB.
Zo vaak als ze kon ging mijn moeder er langs; en ‘zo vaak als ze kon’ was hooguit twee keer per jaar.
Het was een onderneming die haar veel moeite en energie kostte: een reis met het OV van bijna drie uur, waarbij ze oneindig vaak moest overstappen, en dan vervolgens het bezoek zelf, wat altijd enigszins gespannen verliep.
Een en ander werd niet makkelijker gemaakt door een dochter (ik...) die al weken vóór het geplande bezoek haar hysterie over moeder uitstortte. Een panisch ‘laat me niet alleen’, in duizend variaties en eigenlijk altijd vermomd als verwijten, driftbuien en discussies.
De dag zelf bracht ik meestal in een wakend coma door, bijna letterlijk verstijfd van angst.
De relatie met mijn moeder beschrijf ik zelf altijd als die van een willekeurig elektrisch apparaat en zijn voedingsbron.
Het apparaat doet alles zelf, hoe ingewikkeld de handeling ook is. Maar zonder stopcontact of accu gebeurt er helemaal niets; nog niet het kleinste piepje of lichtje.
Mijn moeder is mijn basisveiligheid. De veiligheid die elk mens nodig heeft om op basaal niveau te functioneren, een veiligheid die een gezond mens gewoon uit zichzelf haalt.
Ik niet. Zonder mijn moeder kan ik het simpele feit dat ik leef en adem al niet of nauwelijks bolwerken. Elke klop van mijn hart, elke willekeurige andere lichamelijke sensatie: het is voor mij eerder een teken van dreiging en ondergang dan van een gezond lichamelijk functioneren.
Er zijn tijden geweest dat, wanneer mijn moeder ‘ver weg’ was – en ‘ver weg’ begon al bij de andere kant van de stad – ik helemaal niets meer durfde. Niets meer kon; niet meer leek te begrijpen hoe ik mijn lichaam tot bewegen moest manen. Ik at niet, dronk niet, durfde niet naar de wc.
Dat mijn vader wèl gewoon thuis was maakte daarbij geen lor uit.
Mijn moeder, zij was mijn accu. Mijn vader had voor mijn gevoel van veiligheid geen enkele functie; niet in positieve, en niet in negatieve zin.
Aangezien ‘ver weg’ al in het centrum van Den Haag begon, kunt u zich voorstellen wat Noord-Brabant moet zijn geweest.
Het was uitzitten, overleven. Hooguit onderbroken door bange, huilende telefoontjes naar Heeze: ‘Ik ben zo bang, ik ben zo ziek, hoe lang blijf je nog, kan je niet thuiskomen, wanneer kom je, hoe lang nog??’
Ik wist, in mijn egocentrisch en asociaal makende angst, niet waar ik meer op moest hopen: dat Tante snel zou overlijden (ze was in de negentig, het werd wel eens tijd...), zodat deze steeds terugkerende marteling zou eindigen; of juist niet, omdat een overlijden zou betekenen dat mijn moeder op stel en sprong voor de begrafenis zou moeten afreizen, zonder de gebruikelijke weken van voorbereiding.
Mijn arme moeder.
Nu pas begint langzaam tot me door te dringen hoe moeilijk ik het haar heb gemaakt.
Het blijkt dat niet alleen Tantes een reden hoeven te zijn om naar Brabant te willen of moeten reizen.
Zo bleek er voor mijn moeder iets in Den Bosch te halen, wat elders niet beschikbaar was. Tot ieders ongenoegen.
En dus nam ze gisteren tram en trein en trein en bus.
Voor het eerst sinds ik op mezelf woon ging ze een hele dag weg.
En: een slechtere dag had ze wat mij – en haarzelf – betreft niet kunnen kiezen.
Loodzware week ervoor, loodzware week erna.
Op donderdagen heb ik bovendien standaard een cursus, waarop ik me altijd erg verheug en waar ik, wat betreft energievoorraad, feitelijk mijn hele week omheen bouw.
Woensdag al was ik kapot, gisterochtend was dat beslist niet beter.
Mijn diverse aandoeningen begonnen de dag met frisse moed: hevige darmklachten, duizelig, doodmoe, problemen met lopen.
Ik belde mijn moeder niet.
In plaats daarvan ging ik, geheel zelfstandig en zonder iemand daarvan op de hoogte te stellen, naar de fysio. Ik besprak een onderwerp waar ik huizenhoog tegenop had gezien, waarvan ik ook zeker wist dat het ongeluk zo brengen als ik er ook maar één woord over zou reppen.
Ik repte toch.
Ik belde mijn moeder: niet om mijn angsten te ventileren, zelfs niet om mijn heldhaftigheid te delen.
Enkel om te weten of ze haar aansluiting goed had gehaald.
Mijn moeder ruiste en kraakte. De verbinding viel volledig weg.
Niemandsland.
Ik was alleen en verlaten op mijn eilandje van angst en het leven, in al zijn dreiging.
Maar ik vluchtte niet direct naar huis: ik liep eerst nog 20 minuten op de loopband, ondanks mijn
Om half vijf wankelde ik naar de apotheek om een recept af te halen.
Ik belde nog eens mijn moeder; en weer niet om te huilen, maar om haar te vertellen welke trein ze hòe laat op welk perron van welk station moest nemen.
Om half zeven fietste ik naar mijn moeders huis.
Ik haalde haar eigen fiets van stal, fietste met twee fietsen naar de tramhalte en wachtte haar daar op – zodat ze niet de hele weg van de tram naar huis hoefde te lopen.
Zeker tien keer bedankte ze me voor deze actie, tot vanochtend toe. Wat een zegen dat ze die fiets had gehad, want ze kòn helemaal niet meer, zo moe was ze.
Ik ook, mam... ik ook...
Maar ze was thuis. Ik kon weer adem halen. Ik kon loslaten, instorten – en dat laatste deed ik ook.
Niettemin ging ik vlak voor sluitingstijd nog even naar Albert Heijn. In mijn eentje.
En direct toen ik thuis kwam sloegen mijn darmen ten tweeden male volkomen op tilt. Uitlaatklep, in de meest letterlijke zin..
Ik liep leeg. En nog eens. En nog eens. En nog eens, tot al wat vast of vloeibaar was uit mijn buik verdwenen was, en vervangen door liters gas.
Om vier uur ’s nachts was ik eindelijk ook al dat gas kwijt en was ik voldoende pijnvrij om te kunnen slapen.
En al die uren had ik niet mijn moeder gebeld. Niet gegild, gejammerd, geschreeuwd van angst om de tornado die door mijn lijf raasde.
Intussen, tussendoor, was ik de hele dag kwaad op mezelf: dat ik zo weinig deed; haast niet bewogen had; dat ik niet naar de cursus was gegaan; dat ik het oud-papier niet had klaargezet, voor de maandelijkse ophaaldag.
Dinsdag zei mijn neuroloog – en niet voor het eerst – dat ik niet zo hard moest zijn voor mezelf, niet zo streng.
Gisteren herhaalde mijn fysiotherapeut dat nog eens.
Terwijl ik vandaag nauwelijks de ene voet voor de andere krijg van moeheid, en desondanks mijn afspraak bij mijn psycholoog niet heb afgezegd, denk ik: misschien, héél misschien, hebben ze een punt. En doe ik het eigenlijk best wel goed...
Tijd voor een kopje thee en een een middagdutje.
Because I’m worth it.