Dus. Wordfeud.
In de wetenschap dat ik, met mijn ‘lidmaatschap’ op Facebook, al al mijn waardigheid verloren had, en dat bovendien aan de eerste week van het nieuwe jaar al weinig meer te verpesten was, dacht ik: Welja. Vooruit dan maar.
Het spul bleek bovendien ook gewoon op een PC gespeeld te kunnen worden, waarmee ik in elk geval het hele gepiel op mijn telefoon kon vermijden, en rustig stukjes kon schrijven terwijl ik op mijn tegenspeler wachtte.
Dat laatste bleek helaas iets te optimitstisch gedacht.
Mijn vermogen tot multitasken is nùl. Of, althans: wel als het een onzeker soort multitasken is; als ik, in dit geval, afhankelijk ben van andermans acties.
Nadeel was bovendien dat het Wordfeud-for-PC wat kuren bleek te hebben. Er was een Android-environment voor nodig, en dat rotzooide nogal met mijn toetsenbord-instellingen. Zorgde er zelfs voor dat, gewoon hier op mijn site, woorden en lettertekens werden ge-autocorrect. Wonderlijk, maar het maakte het schrijven van stukjes er niet makkelijker op.
Dus gisteren bracht ik louter en alleen Wordfeudend door. Me af en toe onwaarschijnlijk storend aan de bizarre spel-regels–letterlijk. Zeer gebruikelijke woorden die ineens niet toegestaan waren; en andersom: woorden die helemaal niet bestonden, die gewoon werden goedgekeurd.
MAORI, zag ik in een allereerste woordvoorraad liggen. Ik was als eerste aan zet, ik kon leggen wat ik wou, ongehinderd door al aanwezige letters. En ik kon MAORI maken. Met dubbel woordwaarde nog wel.
Mocht niet.
WC ook niet.
Een tegenspeelster legde SCHEN, en dat mocht ineens wèl. Wie mij kan zeggen wat dàt nou weer betekent...
Maar verslavend was het, zo bleek al snel, inderdaad wel. En gezellig. Zo sprak ik, zomaar live en in het moment, Esther en Zuster Klivia. Griezelig, want niet de traagheid en afstand van mail; maar wel leuk.
Toen mijn twee tegenspelers rond middernacht het speelpand hadden verlaten (mietjes! Wie gaat er nou al zo vroeg naar bed! Blijf gewoon tot vier uur op, zoals ik altijd doe!) besloot ik in de zo plots ontstane eenzaamheid een willekeurige speler uit te nodigen.
Ik riep, en tot mij kwam ‘plopdekabouter’.
Mijn eerst mogelijke zet was NEUKEN, maar ik dacht: dat is geen goed begin. Ik wil niet diegene zijn waar anderen voor wegrennen. Er zijn genoeg online spelletjes waar je wordt belaagd met oneerbare voorstellen, en ik wilde zelfs maar niet het vermoeden wekken dat ik zo’n onzedelijkerd was.
Andersom was ik ook op mijn hoede.
In 1997 had Nederland Talkradio. In 1997 was ik het grootste deel van het jaar ‘ziek’ thuis van school; ‘s nachts sliep ik nauwelijks, en in Talkradio had ik een vriend in bange tijden gevonden.
Eén van de vaste bellers was iemand die tekens heel normaal en ook volkomen on topic begon, maar dan vanuit het niets helemaal losging. Dan kwam er een stroom aan ranzigheid uit zijn mond, waarin regelmatig de woorden ‘kabouter met een grote (...) [vul zelf maar in]‘ voorkwamen.
Sinds 1997 sta ik daardoor wantrouwig tegen alles wat de naam ‘kabouter’ draagt.
Ik wachtte tot het mis ging. Tot hij zijn ware aard zou laten zien.
Maar er gebeurde niets. Behalve dat hij me genadeloos inmaakte.
Beslist leerzaam.
Plop legde mini-woordjes op strategische plekken en in strategische lettercombinaties, en sleepte daarmee onwaarschijnlijk hoge scores binnen.
Ik daarentegen legde het woord STRENG op een plek die werkelijk alle waardeverhogende vakjes omzeilde, en haalde een miezerige 13 punten.
Zoals hij (of zij?) me zelf onderwees: ‘Je woorden zijn mooi zat alleen moet je ze beter leggen.’
LOST, was het laatste woord dat hij spelde. Voor 32 punten.
LOST, indeed..
En toen kwam het, in een spelletje tegen Esther.
Ineens kon ik wèl twee dingen tegelijk doen.
Terwijl ik aan de telefoon was bekeek ik verveeld–want machteloos–mijn lettertjes. Die U, die ik maar niet kwijtkon. Die ik zo graag wilde combineren met mijn Q, maar QUI en QUO had Wordfeud geweigerd, en wat kon ik dan anders met die Q maken..? Moest ik hem niet gewoon opgeven, en die zo lang bewaarde U gewoon aan iets anders besteden?
Dan had ik nog een X. Die had ik eigenlijk bij voorbaat al genegeerd. Ik zou wel wachten tot ik ergens een losse E zou tegenkomen. Zo werden, had ik gemerkt, veel X-en gedumpt.
En toen zag ik het ineens:
NEXUS.
Daar was iets mee.
Charmed, herinnerde ik me later.
Op dat moment dacht ik alleen maar: Ach ja, waarom ook niet.
Ik legde het neer, klikte op Play, verwachtte eigenlijk helemaal niets, anders dan een weigering.
En midden onder het heus erg onderhoudende gesprek schreeuwde ik het uit.
"You played NEXUS for 108 points"
WAAAH!!!
‘Wat is er, wat is er??’, klonk het meteen in paniek, aan de andere kant van de lijn.
Niets, niets, geeft niet. Laat maar. Niets aan de hand.
(WAAAAH!!!!!)
Normaal gesproken ben ik, in alle aspecten van het leven, mijn grootste, strengste, zwaarste tegenstander. Ik moet en zal mezelf verslaan; ook als ‘verslaan’ niet noodzakelijk ‘verbeteren’ betekent.
Altijd meer, langer, hoger, zwaarder dan de vorige keer. Of, waar het eten en gewicht betreft, juist minder en lichter.
Maar hier, hier heb ik vrede mee.
Dit is onnavolgbaar.
Sterker nog: ik heb er zóveel vrede mee, dat ik van nu af aan ook met een blij hart door iedereen verslagen mag worden.
Ik heb een Verhaal. Een kampvuur-verhaal; het soort dat je kinds kinderen elkaar nog doorvertellen.
‘Onze voorouder Puck, die haalde eens 108 punten bij Wordfeud. Met één woord’.
‘Oooooh...!!’, zullen de kleine kinderen dan met open mond zeggen.
Ja. Ik heb mijn hoogtepunt bereikt.
Als een veteraan met amper 10 speeluren ben ik klaar. Oud en wijs.
Nu kan ik het wegleggen, en mijn aandacht richten op andere zaken.
Of niet. Gewoon voor de pret doorspelen.
Het is goed zo.
(...)
Oh crap....
(En mocht u mij nu ook willen be-feuden: bossnymph, is de naam)