1 | 20:58
Nieuws
'However, the most dramatic conclusion from this work is about the pattern of social relationships that play the most important role in society. Palchykov and co say the tendency in the past has been to assume that father-son relationships dominate.'
Seriously?
Sorry, maar dan ben je gewoon oerdom, zeker voor een anthropoloog (wat in elk geval één van deze heren is).
Als ik kijk naar relaties in mijn eigen omgeving (en net daarbuiten - zo ver als het geestelijk oog strekt, zeg maar), dan zie ik in vader-zoon-relaties een prettig spectrum van koud doodzwijgen en stevig afranselen tot aan een vriendelijke kameraadschappelijkheid en warm begrip en respect.
Een spectrum. Een vloeiende lijn, waarbij het ene uiterste eigenlijk altijd het andere uiterste volledig uitsluit.
Kijk ik daarentegen naar relaties tussen vrouwen in het algemeen, maar moeder-dochterrelaties in het bijzonder, dan is het alles. Niks spectrum, niks vloeiend, maar alle extremen naast elkaar en door elkaar heen. Rivalen en bondgenoten ineen, frenemies in de meest strikte en bijna clichématige zin.
Beknellende liefde, bemoeizucht, beste vriendinnen, betutteling, zusterliefde, zorg; kille wreedheid, haat, jaloezie, pesterijen, afwijzing. Hoe tegengestelder de emotie, hoe vaker hand-in-hand.
Geen relatie zo complex, intens en potentieel ziek en verziekt als de verhouding tussen moeders en dochters. Allicht dat daar een hoop tijd en energie - en telefoonverkeer - in gaat zitten.
Maar de anthropologen zijn verbaasd en moeten hun denkbeelden herzien.
Misschien eerst eens met hun neus uit de beeldschermpjes en tabellen, en zelf met vrouw en kind gaan bellen voor informatie...?
(Met dank aan mikzlog-op-twitter. Zie je meteen dat je twitter-activiteit wordt opgemerkt en gebruikt, al is het dan niet via datzelde medium..)
dinsdag 31 januari
maandag 30 januari
§ | 15:48
Anit-climax
Ik doe even heel lui C&P, direct vanaf het MS-forum. Wegens moe en stervend (want slaapgedepriveerd, en dat blijkt er bij mij dus pas vijf dagen later echt goed in te hakken):
(previously on...: we hadden de eerste EEG en die gaf voldoende afwijkingen om een tweede EEG te bestellen; dat werd een EEG na voornoemde slaapdeprivatie, en daar kreeg ik vandaag de uitslag van.)
En dan:
Om het in het engels te zeggen: 'Well, that was a bust'.
Hele weekend stijf van de zenuwen om de uitslag. Examenvrees, haast: bang dat ik 'niet was geslaagd'. Dat er bij de tweede EEG niets uit zou zijn gekomen; en dat ik dan nog steeds mèt klachten, maar zònder duidelijkheid zou zitten.
Vandaag (bel)afspraak met de neuroloog (officieel belafspraak, maar omdat ik toch al in het ziekenhuis was voor mijn Tysabri kon ik even binnenkomen - praat toch wat makkelijker).
Examenvrees bleek of leek ongegrond: op de tweede EEG waren de afwijkingen nog scherper, duidelijker geweest, 'met epileptiforme kenmerken'. (Citaat uit verslag van de Klinisch Neurofysioloog)
Maar, en nu komt het: 'klinische betekenis onduidelijk. Het zou qua EEG kunnen passen bij gegeneraliseerde epilepsie, MS kan echter ook aanzienlijke EEG afwijkingen geven'.
WTF???
Misschien is het te simpel gedacht, te kort door de bocht, maar: waarom dan überhaupt een EEG gemaakt? Het is niet zo dat die MS nieuws is...
Conclusie is nu dus dat er van alles aan de hand is, maar dat het niet te zeggen is waar het vandaan komt.
Ik moet nu een maand lang een aanvals-dagboek bijhouden, d.w.z.: elke keer als ik iets voel/waarneem 'wat vreemd aandoet' (want ook dat konden ze niet nòg vager omschrijven....) moet ik het noteren.
En aan de hand daarvan gaan we verder kijken.
Dus.
Geslaagd voor het examen, diploma waardeloos.
Ga terug naar start.
(de laatste serie berichten hebben, voor het eerst sinds mijn 'carriere' op dit forum, smileys. Normaal schakel ik ze expliciet uit, nu voeg ik ze net zo expliciet toe. Dat op zichzelf is al een teken dat er iets fout zit, vind ik eigenlijk...)
Ik doe even heel lui C&P, direct vanaf het MS-forum. Wegens moe en stervend (want slaapgedepriveerd, en dat blijkt er bij mij dus pas vijf dagen later echt goed in te hakken):
(previously on...: we hadden de eerste EEG en die gaf voldoende afwijkingen om een tweede EEG te bestellen; dat werd een EEG na voornoemde slaapdeprivatie, en daar kreeg ik vandaag de uitslag van.)
En dan:
Om het in het engels te zeggen: 'Well, that was a bust'.
Hele weekend stijf van de zenuwen om de uitslag. Examenvrees, haast: bang dat ik 'niet was geslaagd'. Dat er bij de tweede EEG niets uit zou zijn gekomen; en dat ik dan nog steeds mèt klachten, maar zònder duidelijkheid zou zitten.
Vandaag (bel)afspraak met de neuroloog (officieel belafspraak, maar omdat ik toch al in het ziekenhuis was voor mijn Tysabri kon ik even binnenkomen - praat toch wat makkelijker).
Examenvrees bleek of leek ongegrond: op de tweede EEG waren de afwijkingen nog scherper, duidelijker geweest, 'met epileptiforme kenmerken'. (Citaat uit verslag van de Klinisch Neurofysioloog)
Maar, en nu komt het: 'klinische betekenis onduidelijk. Het zou qua EEG kunnen passen bij gegeneraliseerde epilepsie, MS kan echter ook aanzienlijke EEG afwijkingen geven'.
WTF???
Misschien is het te simpel gedacht, te kort door de bocht, maar: waarom dan überhaupt een EEG gemaakt? Het is niet zo dat die MS nieuws is...
Conclusie is nu dus dat er van alles aan de hand is, maar dat het niet te zeggen is waar het vandaan komt.
Ik moet nu een maand lang een aanvals-dagboek bijhouden, d.w.z.: elke keer als ik iets voel/waarneem 'wat vreemd aandoet' (want ook dat konden ze niet nòg vager omschrijven....) moet ik het noteren.
En aan de hand daarvan gaan we verder kijken.
Dus.
Geslaagd voor het examen, diploma waardeloos.
Ga terug naar start.
(de laatste serie berichten hebben, voor het eerst sinds mijn 'carriere' op dit forum, smileys. Normaal schakel ik ze expliciet uit, nu voeg ik ze net zo expliciet toe. Dat op zichzelf is al een teken dat er iets fout zit, vind ik eigenlijk...)
maandag 23 januari
§ | 13:41
Doorbijtertje
On a lighter note:
Vier weken vriesvak vind ik meer dan lang genoeg voor brood. Je kan me met nog zo veel verhalen aankomen als 'we waren op expeditie op de Noordpool en toen vonden we kadetjes van vóór de IJstijd en daar hebben we nog heerlijk van gegeten' - maar daar doe ik niet aan mee.
Dus de laatste sneetjes gooide ik over de balkonrand.
De bedoeling was dat ze op de slootkant zouden landen, daar ontdooien en dan tzt door de vogels of - oh gruwel - de ratten zouden worden opgegeten. Maar mijn handbal-kwaliteiten zijn niet meer wat ze geweest waren, en dus duikelden de boterhammen nèt de sloot in.
Drie eenden snelden wild enthousiast toe.
'Niet doen, niet doen, NIET DOEN!!', schreeuwde ik nog naar ze - maar ze waren eigenwijs. En reageerden net zoals u en ik op brain freeze: ze schoten weg, als door de bliksem getroffen. Schudden hun koppen heen en weer, klepten hun snavels open en dicht. Ze grepen nog net niet naar hun voorhoofd.
Om vervolgens terug te gaan en het nog eens te proberen.
En van dezelfde... erhm... koude kermis terug te komen.
Maar ze bleven doorgaan.
Tot alle boterhammen op waren.
Ja kan van eenden zeggen wat je wilt.
Ze zijn duidelijk niet de slimsten - om niet te zeggen: ronduit stupide; ze zijn onvoorstelbaar koppig en hardleers.
Maar opgeven doen ze in elk geval niet.
On a lighter note:
Vier weken vriesvak vind ik meer dan lang genoeg voor brood. Je kan me met nog zo veel verhalen aankomen als 'we waren op expeditie op de Noordpool en toen vonden we kadetjes van vóór de IJstijd en daar hebben we nog heerlijk van gegeten' - maar daar doe ik niet aan mee.
Dus de laatste sneetjes gooide ik over de balkonrand.
De bedoeling was dat ze op de slootkant zouden landen, daar ontdooien en dan tzt door de vogels of - oh gruwel - de ratten zouden worden opgegeten. Maar mijn handbal-kwaliteiten zijn niet meer wat ze geweest waren, en dus duikelden de boterhammen nèt de sloot in.
Drie eenden snelden wild enthousiast toe.
'Niet doen, niet doen, NIET DOEN!!', schreeuwde ik nog naar ze - maar ze waren eigenwijs. En reageerden net zoals u en ik op brain freeze: ze schoten weg, als door de bliksem getroffen. Schudden hun koppen heen en weer, klepten hun snavels open en dicht. Ze grepen nog net niet naar hun voorhoofd.
Om vervolgens terug te gaan en het nog eens te proberen.
En van dezelfde... erhm... koude kermis terug te komen.
Maar ze bleven doorgaan.
Tot alle boterhammen op waren.
Ja kan van eenden zeggen wat je wilt.
Ze zijn duidelijk niet de slimsten - om niet te zeggen: ronduit stupide; ze zijn onvoorstelbaar koppig en hardleers.
Maar opgeven doen ze in elk geval niet.
zondag 22 januari
4 | 15:55
Afscheid
Beste K.,
Je vroeg of ik je wilde uitleggen wat ik bedoelde met ‘afscheid nemen’, want dat begreep je niet.
Eerlijk gezegd vind ik dat stom.
Gewoon. Stom.
Iedereen weet wat afscheid nemen is. Je gaat weg, of een ander gaat weg - in elk geval ga je uit elkaar, en dan zeg je gedag.
Hoe verder de afstand of hoe langer de tijd zonder elkaar, hoe grootser en intenser het afscheid.
Dat ik het stom vind als jij zegt dat je niet begrijpt wat ik bedoel met ‘afscheid nemen’, betekent waarschijnlijk dat ik niet begrijp wat jij niet begrijpt.
Dus ik laat het hele (begrip) afscheid nemen even voor wat het is.
Iets anders.
Misschien heeft het ermee te maken.
Jij steunt me niet.
Ja, je doet oneindig veel voor me, en je offert je op tot aan je eigen ondergang.
Maar je steunt me niet.
Je hebt geen vertrouwen in me.
Of: je hebt geen vertrouwen in mij.
Je hebt vertrouwen in iemand die je denkt dat ik ben.
Zolang ik me kan herinneren zeg je dat je alle geloof in mij hebt, in mijn kracht, in dat ik ‘het’ kan.
Dat het goed komt.
Maar vandaag realiseerde ik me ineens: je hebt een verkeerd uitgangspunt.
Je gelooft niet in mijn problemen, in mijn kwalen, in mijn stoornissen.
Jouw geloof in mij houdt in: dat je hoopt of gelooft of ervan uit gaat dat ik op een goed moment mijn jas aan problemen uitdoe. Gewoon: afleg. Er bovenuit stijg, of ‘inzie dat ik al mijn problemen niet langer nodig heb’.
En dat ik dan, met al mijn kracht en mijn talent, de wereld in stap en ‘het’ redt.
Mijn problemen horen niet bij mij, in jouw denken.
Al wat me tegenhoudt in het leven is slechts een zelfverkozen ballast. Of in elk geval is het mijn eigen keuze dat ik die ballast blijf dragen. Of me erdoor laat tegenhouden.
Hoe dan ook, hoe je die ballast ook wilt noemen of beschrijven: je beziet hem met wrevel en ergernis en kwaadheid - en in elk geval niet als onderdeel van mij.
En dat zou allemaal heel mooi en vleiend en christelijk en verlicht van je zijn, als je niet al je eisen en al je verwachtingen baseert op de ‘gestripte’ Puck.
Het is zinloos je te vragen of je denkt dat ik het red.
Want je kent me niet.
Of je kiest ervoor me niet te kennen.
Of je accepteert me niet.
En in die zin steun je me niet.
Omdat de strijd waarin ik steun zoek, mijn dagelijkse strijd, door jou überhaupt niet wordt erkend. Hij is er wel, maar hij zou er niet hòeven te zijn.
Hang die jas toch aan de kapstok, doe eens normaal, dan praten we verder.
Je kent me niet, je wilt me niet kennen, je doet geen enkele moeite me te leren kennen.
Ik, als mens, interesseer je niet.
Hoe ik ook probeer.
Hoe ik ook probeer, al mijn leven lang, om een leuke relatie met je te hebben. Niet gebaseerd op problemen, de jouwe of de mijne.
Maar al wat mij bezighoudt, wat mij tot mij maakt, interesseert je niet, zegt je niets. Wil je ook niet interesseren.
Nog helemaal nooit heb je wezenlijk moeite gedaan je te interesseren of te verdiepen in iets wat mij bezighield. ‘Ja, Puck, het doet me gewoon niets’ - en daarmee is de kous af.
Al waarin we elkaar vonden waren ‘zieke’ gesprekken. En het enige andere moment waarop ik contact kon hebben was als ik om je hulp vroeg, je kracht.
Vind je het gek dat ik daar dan langzaamaan steeds meer in ben vervallen?
Het vreemde is: dat je dat inderdaad gek vindt.
Maar wat nog veel vreemder is, want het zo volstrekt tegensprekend, is dat ik blijf proberen je warm te maken voor wat mij bezighoudt.
‘Als je weet dat het me niets zegt, waarom blijf je dan proberen? Je bent zo ontzettend koppig en hardleers’
Misschien kan je het eens omdraaien.
Misschien ben ik niet koppig en hardleers, maar ondanks alles hoopvol, vol goede moed. Blijf ik volhouden en proberen omdat in mijn hart toch positief ben, optimistisch. Beter wil, mooier wil; vind dat ik beter en mooier verdien.
Desondanks.
Je kent me slechter dan wie dan ook, en tegelijk beter dan wie dan ook.
Je kent mijn voelen, mijn denken. Je begrijpt me, je volgt me. Ook en juist in mijn uitersten. In alles wat bij een ander niet eens uit te spreken is, laat staan begrepen wordt.
Jij bent mijn alles. Mijn veiligheid. Bij helemaal niemand, ook in en bij mezelf niet, voel ik me ooit veilig. Alleen bij jou.
Als jij zegt dat het goed komt, dat er niets ergs gebeurt, dan geloof ik dat. Wellicht tegen beter weten in, ongetwijfeld vaak ten onrechte; maar het rotsvaste geloof in jouw geruststellingen geeft me genoeg kalmte en veiligheid om het onheil het hoofd te bieden, mocht het toch komen.
Jij bent de enige, de beste, de fijnste, de veiligste.
Mijn alles.
En het slechtste, het meest verwoestende en ondermijnende.
Er is teveel.
Teveel gedoe. Teveel barrières. Teveel angst.
Te weinig tijd.
Ik snap ook wel dat ik een ander dan jij moet vinden, dat ik mezelf moet vinden, maar ik kan het niet.
Ik weet niet hoe.
Ik wil zo graag, ik wil ècht graag.
Als gezegd: in mijn hart, diep van binnen, ben ik optimistisch. Vol levenslust.
Ik wil niets liever dan de wereld instappen, de wereld veroveren.
Maar er is teveel. Te zwaar.
Die jas, het is geen jas. Het is verweven. Het is ik.
Niet alleen. Ik ben niet mijn problemen - dat snap ik ook wel.
Ik ben absoluut niet mijn problemen. Als dat zo zou zijn, dan zou het denk ik zelfs nog makkelijker zijn. Dan zou ik een identiteit hebben, zou ik kunnen bewegen met al wat ik meedraag.
Ik ben niet mijn problemen, maar mijn problemen zijn wel mij. Geen jas die ik kan uitdoen, geen oppervlakkigheid, geen keuze.
En zo, zó zwaar.
Ik kan het niet.
Ik wil zo graag, maar ik kan het niet.
Niet zonder jou.
Niet met een ander.
Maar inmiddels mèt jou ook niet meer.
Niet als jij mij niet accepteert zoals ik ben.
Niet met alle voortdurende strijd.
Ik wil gezien worden, ik wil gekend worden.
Ik wil gemist worden.
Als ik nu ga mist niemand me.
Ja, er zijn zat mensen die zullen zeggen: ‘ach, is die dood? Wat jammer, wat tragisch, wat erg’.
Maar een jaar later, tien jaar later?
Nee.
Ik ben alleen.
Ik besta niet.
Ik wil niet gaan zolang ik niet besta.
Ik wil sporen nalaten, een indruk achterlaten. Liefst een grote - zo narcistisch ben ik wel. Maar op het moment ben ik al heel blij met welke indruk ook.
Ik wil mijn bestaan, mijn zijn, opbouwen. Relaties aangaan. Nalatenschap bouwen.
Maar ik ben zo moe.
Zo ontzettend moe.
En het is zo veel, zo zwaar. Alles. De kleine dingen, de grote dingen. Het doorlopend met mij moeten leven.
Ik heb niet de energie om nog nieuwe mensen in mijn leven te laten. Mezelf te leren en laten kennen.
Dus, als je het dan over afscheid nemen hebt, me vraagt wat ik daarmee bedoel:
dat ik het gevoel wil hebben te bestaan. Mens te zijn. Indruk te maken. Ertoe te doen, zoals ik ben. Zoals ik werkelijk ben.
Dàt is wat ik wil.
Zodat ik eindelijk kan gaan.
(De ironie. Dat jij me kwijt wilt, zó graag kwijt wilt en me zo hard van je afduwt, dat ik compleet losgeslagen en radeloos ronddwaal. En minder dan ooit het gevoel heb dat ik werkelijk kan gaan...)
Beste K.,
Je vroeg of ik je wilde uitleggen wat ik bedoelde met ‘afscheid nemen’, want dat begreep je niet.
Eerlijk gezegd vind ik dat stom.
Gewoon. Stom.
Iedereen weet wat afscheid nemen is. Je gaat weg, of een ander gaat weg - in elk geval ga je uit elkaar, en dan zeg je gedag.
Hoe verder de afstand of hoe langer de tijd zonder elkaar, hoe grootser en intenser het afscheid.
Dat ik het stom vind als jij zegt dat je niet begrijpt wat ik bedoel met ‘afscheid nemen’, betekent waarschijnlijk dat ik niet begrijp wat jij niet begrijpt.
Dus ik laat het hele (begrip) afscheid nemen even voor wat het is.
Iets anders.
Misschien heeft het ermee te maken.
Jij steunt me niet.
Ja, je doet oneindig veel voor me, en je offert je op tot aan je eigen ondergang.
Maar je steunt me niet.
Je hebt geen vertrouwen in me.
Of: je hebt geen vertrouwen in mij.
Je hebt vertrouwen in iemand die je denkt dat ik ben.
Zolang ik me kan herinneren zeg je dat je alle geloof in mij hebt, in mijn kracht, in dat ik ‘het’ kan.
Dat het goed komt.
Maar vandaag realiseerde ik me ineens: je hebt een verkeerd uitgangspunt.
Je gelooft niet in mijn problemen, in mijn kwalen, in mijn stoornissen.
Jouw geloof in mij houdt in: dat je hoopt of gelooft of ervan uit gaat dat ik op een goed moment mijn jas aan problemen uitdoe. Gewoon: afleg. Er bovenuit stijg, of ‘inzie dat ik al mijn problemen niet langer nodig heb’.
En dat ik dan, met al mijn kracht en mijn talent, de wereld in stap en ‘het’ redt.
Mijn problemen horen niet bij mij, in jouw denken.
Al wat me tegenhoudt in het leven is slechts een zelfverkozen ballast. Of in elk geval is het mijn eigen keuze dat ik die ballast blijf dragen. Of me erdoor laat tegenhouden.
Hoe dan ook, hoe je die ballast ook wilt noemen of beschrijven: je beziet hem met wrevel en ergernis en kwaadheid - en in elk geval niet als onderdeel van mij.
En dat zou allemaal heel mooi en vleiend en christelijk en verlicht van je zijn, als je niet al je eisen en al je verwachtingen baseert op de ‘gestripte’ Puck.
Het is zinloos je te vragen of je denkt dat ik het red.
Want je kent me niet.
Of je kiest ervoor me niet te kennen.
Of je accepteert me niet.
En in die zin steun je me niet.
Omdat de strijd waarin ik steun zoek, mijn dagelijkse strijd, door jou überhaupt niet wordt erkend. Hij is er wel, maar hij zou er niet hòeven te zijn.
Hang die jas toch aan de kapstok, doe eens normaal, dan praten we verder.
Je kent me niet, je wilt me niet kennen, je doet geen enkele moeite me te leren kennen.
Ik, als mens, interesseer je niet.
Hoe ik ook probeer.
Hoe ik ook probeer, al mijn leven lang, om een leuke relatie met je te hebben. Niet gebaseerd op problemen, de jouwe of de mijne.
Maar al wat mij bezighoudt, wat mij tot mij maakt, interesseert je niet, zegt je niets. Wil je ook niet interesseren.
Nog helemaal nooit heb je wezenlijk moeite gedaan je te interesseren of te verdiepen in iets wat mij bezighield. ‘Ja, Puck, het doet me gewoon niets’ - en daarmee is de kous af.
Al waarin we elkaar vonden waren ‘zieke’ gesprekken. En het enige andere moment waarop ik contact kon hebben was als ik om je hulp vroeg, je kracht.
Vind je het gek dat ik daar dan langzaamaan steeds meer in ben vervallen?
Het vreemde is: dat je dat inderdaad gek vindt.
Maar wat nog veel vreemder is, want het zo volstrekt tegensprekend, is dat ik blijf proberen je warm te maken voor wat mij bezighoudt.
‘Als je weet dat het me niets zegt, waarom blijf je dan proberen? Je bent zo ontzettend koppig en hardleers’
Misschien kan je het eens omdraaien.
Misschien ben ik niet koppig en hardleers, maar ondanks alles hoopvol, vol goede moed. Blijf ik volhouden en proberen omdat in mijn hart toch positief ben, optimistisch. Beter wil, mooier wil; vind dat ik beter en mooier verdien.
Desondanks.
Je kent me slechter dan wie dan ook, en tegelijk beter dan wie dan ook.
Je kent mijn voelen, mijn denken. Je begrijpt me, je volgt me. Ook en juist in mijn uitersten. In alles wat bij een ander niet eens uit te spreken is, laat staan begrepen wordt.
Jij bent mijn alles. Mijn veiligheid. Bij helemaal niemand, ook in en bij mezelf niet, voel ik me ooit veilig. Alleen bij jou.
Als jij zegt dat het goed komt, dat er niets ergs gebeurt, dan geloof ik dat. Wellicht tegen beter weten in, ongetwijfeld vaak ten onrechte; maar het rotsvaste geloof in jouw geruststellingen geeft me genoeg kalmte en veiligheid om het onheil het hoofd te bieden, mocht het toch komen.
Jij bent de enige, de beste, de fijnste, de veiligste.
Mijn alles.
En het slechtste, het meest verwoestende en ondermijnende.
Er is teveel.
Teveel gedoe. Teveel barrières. Teveel angst.
Te weinig tijd.
Ik snap ook wel dat ik een ander dan jij moet vinden, dat ik mezelf moet vinden, maar ik kan het niet.
Ik weet niet hoe.
Ik wil zo graag, ik wil ècht graag.
Als gezegd: in mijn hart, diep van binnen, ben ik optimistisch. Vol levenslust.
Ik wil niets liever dan de wereld instappen, de wereld veroveren.
Maar er is teveel. Te zwaar.
Die jas, het is geen jas. Het is verweven. Het is ik.
Niet alleen. Ik ben niet mijn problemen - dat snap ik ook wel.
Ik ben absoluut niet mijn problemen. Als dat zo zou zijn, dan zou het denk ik zelfs nog makkelijker zijn. Dan zou ik een identiteit hebben, zou ik kunnen bewegen met al wat ik meedraag.
Ik ben niet mijn problemen, maar mijn problemen zijn wel mij. Geen jas die ik kan uitdoen, geen oppervlakkigheid, geen keuze.
En zo, zó zwaar.
Ik kan het niet.
Ik wil zo graag, maar ik kan het niet.
Niet zonder jou.
Niet met een ander.
Maar inmiddels mèt jou ook niet meer.
Niet als jij mij niet accepteert zoals ik ben.
Niet met alle voortdurende strijd.
Ik wil gezien worden, ik wil gekend worden.
Ik wil gemist worden.
Als ik nu ga mist niemand me.
Ja, er zijn zat mensen die zullen zeggen: ‘ach, is die dood? Wat jammer, wat tragisch, wat erg’.
Maar een jaar later, tien jaar later?
Nee.
Ik ben alleen.
Ik besta niet.
Ik wil niet gaan zolang ik niet besta.
Ik wil sporen nalaten, een indruk achterlaten. Liefst een grote - zo narcistisch ben ik wel. Maar op het moment ben ik al heel blij met welke indruk ook.
Ik wil mijn bestaan, mijn zijn, opbouwen. Relaties aangaan. Nalatenschap bouwen.
Maar ik ben zo moe.
Zo ontzettend moe.
En het is zo veel, zo zwaar. Alles. De kleine dingen, de grote dingen. Het doorlopend met mij moeten leven.
Ik heb niet de energie om nog nieuwe mensen in mijn leven te laten. Mezelf te leren en laten kennen.
Dus, als je het dan over afscheid nemen hebt, me vraagt wat ik daarmee bedoel:
dat ik het gevoel wil hebben te bestaan. Mens te zijn. Indruk te maken. Ertoe te doen, zoals ik ben. Zoals ik werkelijk ben.
Dàt is wat ik wil.
Zodat ik eindelijk kan gaan.
(De ironie. Dat jij me kwijt wilt, zó graag kwijt wilt en me zo hard van je afduwt, dat ik compleet losgeslagen en radeloos ronddwaal. En minder dan ooit het gevoel heb dat ik werkelijk kan gaan...)
dinsdag 17 januari
1 | 16:52
Trefzeker
Voor ik u ga vervelen met het verhaal waarin wordt vermoed dat ik epilepsie heb, heb ik een ander spannend avontuur voor u.
Immers, Puck zou Puck niet zijn als er geen onuitputtelijke bron van medisch drama was.
Het ging zo:
zoals u wellicht tussen de regels door duidelijk zal zijn geworden, heb ik het grootste deel van 2010 èn 2011 een beetje last van mijn darmen gehad. Het soort ‘beetje’ dat maakt dat je drie uur per dag op de wc zit, en in een paar maanden acht kilo afvalt (waar er eigenlijk vooraf al gewicht òp had gemoeten).
Om erachter te komen wat de oorzaak van al dit gedoe was, werden oneindig veel onderzoeken gedaan, en onderdeel van deze onderzoeken waren ettelijke echo’s.
Tijdens één van deze echo’s bleef de echografeur, hoeheettet, radioloog, een hele tijd op één punt rusten. Precies op de plek waar ik ook pijn had. Hij wriemelde wat heen en weer met de echo-kop, mompelde wat, tuurde naar het scherm, stak zijn ogen praktisch in het scherm, mompelde nog wat meer en zei toen: ‘een ogenblik, ik haal er even een collega bij’.
Vanaf dat moment was ik er, als mens, niet meer bij.
Radiologen zijn al niet de meest sociale onder de specialisten - het continue gebrek aan wat voor licht dan ook zal ze ook geen goed doen - maar een complexe zaak veegt het laatste restje algemene omgangsvormen weg.
Over mijn hoofd, of eerder: over mijn buik, heen werd druk gediscussieerd, alles nog steeds op mompeltoon. Extra hoeveelheden gel werden over me uitgegooid, beide heren be-echooden afwisselend mijn buik, wezen naar het scherm, gooiden termen over en weer.
Voorbijgaand aan het feit dat de mens die aan de buik vastzat steeds zenuwachtiger werd.
Uiteindelijk werd de conclusie getrokken, het onderlinge gesprek besloten.
‘Goed gezien’, zei de collega die een supervisor bleek.
Het woord werd tot mij gericht:
U heeft een hoefijzernier.
Dat komt relatief veel voor, niets ergs aan. Het betekent dat de nieren aan de onderkant vergroeid zijn.
Is dat de oorzaak van mijn klachten?
Nee hoor, aan uw darmen is niets te zien.
Maar het doet daar pijn.
Dat was toeval. Dat waren dan gewoon de darmen onder en rondom de gevonden hoefijzernier.
‘Goed gezien’, werd de initiële radioloog nogmaals gecomplimenteerd.
En ik kon gaan.
Kletskoek.
Onderdeel van mijn hele MS/urologie-traject is dat ik sowieso elk jaar een echo van mijn nieren krijg. Nooit heeft iemand iets gezegd over een hoefijzernier.
Nonsens.
Dit zei ik ook tegen de arts die deze specifieke echo had aangevraagd, hoewel in iets mildere termen.
Ze was het met me eens, en vroeg nòg een echo aan. Waarin ze expliciet zei dat ‘Pte. al talloze echo’s had gehad - nooit hoefijzernier aangetroffen - graag bevestiging & onderbouwing!’.
Zo gezegd, zo gedaan.
Op de dag des oordeels was ik straalduizelig en trof ik een zeer enthousiaste radioloog, die eruit zag alsof hij al tien jaar gepensioneerd was maar in zijn weekendtrui toch nog even was komen buurten, patientje tussendoor, omdat hij het werk zo miste.
En zoals dat gaat, beroepsdeformatie enzo, ging hij er vanuit dat ik a) waanzinnig geïnteresseerd was (waarin hij in principe gelijk had, alleen niet op dat moment) en b) zonder moeite wijs kon worden uit het maanlandschap dat mijn ingewanden moest voorstellen.
‘Kijk, hier zie je het heel duidelijk; hier is de ene nier, en die loopt dan zo overlangs dóóóór.... hier is dan de aorta, die zie je heel duidelijk, kijk, zie je wel? En daar gaat de nier overheen, en dan over in de andere nier. Lange slanke nieren, mooi gezond, elk afzonderlijk, maar in het midden zitten ze aan elkaar vast. Dat gebeurt voor de geboorte in de baarmoeder, celdeling blablabla’ – ik was allang afgehaakt.
Maar het was onschuldig, zoveel was me wel duidelijk, nee kon echt geen kwaad, en kwam heel vaak voor.
Eenmaal thuis las ik het allemaal terug.
Maanden later had ik de inmiddels gemaakte MRI van mijn darmen op DVD en zag ik ook die nier(en) weer voorbij komen, en las ik nog wat meer.
Dat een hoefijzernier geen problemen geeft bleek al niet helemaal waar.
Dat wil zeggen: onder anderszins normale mensen waren er nauwelijks problemen. Wat meer kans op blaas- en nierbekkenontsteking, nierstenen, nierobstructie met volgend nierfalen, nierkanker, en andere onschuldige zaken.
Ja, dat ik door zowel de MS als door de medicatie tégen die MS ook al kans had op de nodige nierproblemen, dat was natuurlijk vervelend.
Maar: in medische kringen gaat men wat vreemd om met kansrekening.
‘wat meer kans op nierklachten’ wordt zonder meer onder het tapijt geveegd, maar ‘heel vaak voorkomen’ bleek een schamele 1 op de 400.
Wat ik persoonlijk nou niet zo bar ‘heel vaak’ vind.
Niettemin was dat mij, als embryo, blijkbaar toch niet exclusief genoeg geweest.
Want: de meeste hoefijzernieren liggen netjes met hun pootjes omhoog, sluiting omlaag in de buik. Keurig een U-vorm, frontaal gezien.
Zo niet in mijn geval: mijn nieren waren vervolgens gekiep-kanteld, zodat ‘de brug’ van de U overdwars lag, net onder mijn maag.
Ik dacht aan alle keren dat ik met mijn buik op mijn fietsstuur was gesmakt. Net onder mijn maag.
Voorzag dat dat in de toekomst ongetwijfeld nog wel eens zou gebeuren.
Vroeg me af: zijn nieren kwetsbaarder dan lever, maag, darmen?
Moet ik die bizar gelegen nier in gedachten houden, de volgende keer dat ik een stuur uit mijn buik graaf?
Ik legde het voor aan mijn darmarts.
Welnee, zei hij vlot, duidelijk een ‘gewone’ hoefijzernier in gedachten hebbend.
Hij bekeek voor de zekerheid de MRI even, waar ik bij was.
Hm.
HM.
Juist...
Nee, hij dacht niet dat een nier kwetsbaarder was dan andere organen.
Maar ik moest het natuurlijk in elk geval heel duidelijk, héél duidelijk, aangeven, mocht ik ooit na een ongeluk in het ziekenhuis belanden.
’s Avonds bekeek ik de ooit eens gedownloade BBC-documentaire ‘Me, My sex and I’.
‘Intersex en genderstoornissen komen veel vaker voor dan wordt gedacht’, hoorde ik.
‘Och nee toch, niet ook dàt nog’, was het eerste wat ik dacht.
Al die ‘heel vaak’-en die ik nu al heb: afwijkingen en misvormingen her en der, drie nee vier chronische ziektes - zal je net zien dat dit óók nog eens.....
Maar het vervolg was: ‘bijna één op de vijftig’.
Pak van mijn hart.
Dat is véél te ‘heel vaak’ voor mij. Aan zoiets ordinairs doe ik niet.
(Next up: het verhaal waarin wordt vermoed dat ik epilepsie heb. Vindt u mij niet vreselijk zielig? Zeg, had ik het al gehad over de schoenen waar ik zo verliefd op ben....??)
Voor ik u ga vervelen met het verhaal waarin wordt vermoed dat ik epilepsie heb, heb ik een ander spannend avontuur voor u.
Immers, Puck zou Puck niet zijn als er geen onuitputtelijke bron van medisch drama was.
Het ging zo:
zoals u wellicht tussen de regels door duidelijk zal zijn geworden, heb ik het grootste deel van 2010 èn 2011 een beetje last van mijn darmen gehad. Het soort ‘beetje’ dat maakt dat je drie uur per dag op de wc zit, en in een paar maanden acht kilo afvalt (waar er eigenlijk vooraf al gewicht òp had gemoeten).
Om erachter te komen wat de oorzaak van al dit gedoe was, werden oneindig veel onderzoeken gedaan, en onderdeel van deze onderzoeken waren ettelijke echo’s.
Tijdens één van deze echo’s bleef de echografeur, hoeheettet, radioloog, een hele tijd op één punt rusten. Precies op de plek waar ik ook pijn had. Hij wriemelde wat heen en weer met de echo-kop, mompelde wat, tuurde naar het scherm, stak zijn ogen praktisch in het scherm, mompelde nog wat meer en zei toen: ‘een ogenblik, ik haal er even een collega bij’.
Vanaf dat moment was ik er, als mens, niet meer bij.
Radiologen zijn al niet de meest sociale onder de specialisten - het continue gebrek aan wat voor licht dan ook zal ze ook geen goed doen - maar een complexe zaak veegt het laatste restje algemene omgangsvormen weg.
Over mijn hoofd, of eerder: over mijn buik, heen werd druk gediscussieerd, alles nog steeds op mompeltoon. Extra hoeveelheden gel werden over me uitgegooid, beide heren be-echooden afwisselend mijn buik, wezen naar het scherm, gooiden termen over en weer.
Voorbijgaand aan het feit dat de mens die aan de buik vastzat steeds zenuwachtiger werd.
Uiteindelijk werd de conclusie getrokken, het onderlinge gesprek besloten.
‘Goed gezien’, zei de collega die een supervisor bleek.
Het woord werd tot mij gericht:
U heeft een hoefijzernier.
Dat komt relatief veel voor, niets ergs aan. Het betekent dat de nieren aan de onderkant vergroeid zijn.
Is dat de oorzaak van mijn klachten?
Nee hoor, aan uw darmen is niets te zien.
Maar het doet daar pijn.
Dat was toeval. Dat waren dan gewoon de darmen onder en rondom de gevonden hoefijzernier.
‘Goed gezien’, werd de initiële radioloog nogmaals gecomplimenteerd.
En ik kon gaan.
Kletskoek.
Onderdeel van mijn hele MS/urologie-traject is dat ik sowieso elk jaar een echo van mijn nieren krijg. Nooit heeft iemand iets gezegd over een hoefijzernier.
Nonsens.
Dit zei ik ook tegen de arts die deze specifieke echo had aangevraagd, hoewel in iets mildere termen.
Ze was het met me eens, en vroeg nòg een echo aan. Waarin ze expliciet zei dat ‘Pte. al talloze echo’s had gehad - nooit hoefijzernier aangetroffen - graag bevestiging & onderbouwing!’.
Zo gezegd, zo gedaan.
Op de dag des oordeels was ik straalduizelig en trof ik een zeer enthousiaste radioloog, die eruit zag alsof hij al tien jaar gepensioneerd was maar in zijn weekendtrui toch nog even was komen buurten, patientje tussendoor, omdat hij het werk zo miste.
En zoals dat gaat, beroepsdeformatie enzo, ging hij er vanuit dat ik a) waanzinnig geïnteresseerd was (waarin hij in principe gelijk had, alleen niet op dat moment) en b) zonder moeite wijs kon worden uit het maanlandschap dat mijn ingewanden moest voorstellen.
‘Kijk, hier zie je het heel duidelijk; hier is de ene nier, en die loopt dan zo overlangs dóóóór.... hier is dan de aorta, die zie je heel duidelijk, kijk, zie je wel? En daar gaat de nier overheen, en dan over in de andere nier. Lange slanke nieren, mooi gezond, elk afzonderlijk, maar in het midden zitten ze aan elkaar vast. Dat gebeurt voor de geboorte in de baarmoeder, celdeling blablabla’ – ik was allang afgehaakt.
Maar het was onschuldig, zoveel was me wel duidelijk, nee kon echt geen kwaad, en kwam heel vaak voor.
Eenmaal thuis las ik het allemaal terug.
Maanden later had ik de inmiddels gemaakte MRI van mijn darmen op DVD en zag ik ook die nier(en) weer voorbij komen, en las ik nog wat meer.
Dat een hoefijzernier geen problemen geeft bleek al niet helemaal waar.
Dat wil zeggen: onder anderszins normale mensen waren er nauwelijks problemen. Wat meer kans op blaas- en nierbekkenontsteking, nierstenen, nierobstructie met volgend nierfalen, nierkanker, en andere onschuldige zaken.
Ja, dat ik door zowel de MS als door de medicatie tégen die MS ook al kans had op de nodige nierproblemen, dat was natuurlijk vervelend.
Maar: in medische kringen gaat men wat vreemd om met kansrekening.
‘wat meer kans op nierklachten’ wordt zonder meer onder het tapijt geveegd, maar ‘heel vaak voorkomen’ bleek een schamele 1 op de 400.
Wat ik persoonlijk nou niet zo bar ‘heel vaak’ vind.
Niettemin was dat mij, als embryo, blijkbaar toch niet exclusief genoeg geweest.
Want: de meeste hoefijzernieren liggen netjes met hun pootjes omhoog, sluiting omlaag in de buik. Keurig een U-vorm, frontaal gezien.
Zo niet in mijn geval: mijn nieren waren vervolgens gekiep-kanteld, zodat ‘de brug’ van de U overdwars lag, net onder mijn maag.
Ik dacht aan alle keren dat ik met mijn buik op mijn fietsstuur was gesmakt. Net onder mijn maag.
Voorzag dat dat in de toekomst ongetwijfeld nog wel eens zou gebeuren.
Vroeg me af: zijn nieren kwetsbaarder dan lever, maag, darmen?
Moet ik die bizar gelegen nier in gedachten houden, de volgende keer dat ik een stuur uit mijn buik graaf?
Ik legde het voor aan mijn darmarts.
Welnee, zei hij vlot, duidelijk een ‘gewone’ hoefijzernier in gedachten hebbend.
Hij bekeek voor de zekerheid de MRI even, waar ik bij was.
Hm.
HM.
Juist...
Nee, hij dacht niet dat een nier kwetsbaarder was dan andere organen.
Maar ik moest het natuurlijk in elk geval heel duidelijk, héél duidelijk, aangeven, mocht ik ooit na een ongeluk in het ziekenhuis belanden.
’s Avonds bekeek ik de ooit eens gedownloade BBC-documentaire ‘Me, My sex and I’.
‘Intersex en genderstoornissen komen veel vaker voor dan wordt gedacht’, hoorde ik.
‘Och nee toch, niet ook dàt nog’, was het eerste wat ik dacht.
Al die ‘heel vaak’-en die ik nu al heb: afwijkingen en misvormingen her en der, drie nee vier chronische ziektes - zal je net zien dat dit óók nog eens.....
Maar het vervolg was: ‘bijna één op de vijftig’.
Pak van mijn hart.
Dat is véél te ‘heel vaak’ voor mij. Aan zoiets ordinairs doe ik niet.
(Next up: het verhaal waarin wordt vermoed dat ik epilepsie heb. Vindt u mij niet vreselijk zielig? Zeg, had ik het al gehad over de schoenen waar ik zo verliefd op ben....??)
zaterdag 14 januari
5 | 23:57
Tot het gaatje
Je kunt natuurlijk gewoon de weekendboodschappen gaan doen. Of naar Ikea. Of de Efteling. Of naar opa en oma in Friesland. Of naar de synagoge. Of naar voetballen/zwemmen/korfballen/omhetevenwelkeanderesport.
Maar dat is allemaal zo passé.
Wie echt helemaal los wil gaan, iets nieuws en speciaals wil doen, doet als ik: die gaat op zaterdag naar de spoedtandarts.
En omdat het zó geweldig leuk was ging ik 's avonds nog een keer.
Tegen dat de tranen van plezier enigszins gedroogd waren besloot ik, in een poging terug de komen in de saaiheid van de alledaagse, pijnloze wereld, me gezellig te onderhouden met de tandarts zelf.
72, bleek hij te zijn, en nog altijd gewoon fulltime aan het werk.
Nam regelmatig waar voor collega's en studeerde daarnaast ook nog.
Oh, wat?
Akkadische en Sumerische taal en literatuur.
Maar natuurlijk. Dat was het eerste wat al bij me was opgekomen...
Waarom? [... in vredesnaam..??]
Nou, hij was eerst marine-officier geweest, vóór hij tandarts werd. En bij zijn reizen was hij geinteresseerd geraakt in de oude Mesopotamische culturen. Vandaar.
Wederom: maar natuurlijk.
Na hem bedankt te hebben voor al zijn werk, en de hoop te hebben uitgesproken hem nooit, nóóit weer te zien - tenzij wellicht in een academische en vooral meer gelijkwaardige situatie dan nu - zei ik hem vaarwel en zwalkte terug.
Thuisgekomen trachtte ik mezelf enigszins te troosten door op eBay op een paar snoezige schoenen te bieden.Hierbij geheel negerend dat ik binnenkort ongesteld moet worden en dat mijn schoen-behoefte wellicht een weinig hormonaal ingegeven was.
Ik had een duidelijke, onfeilbare strategie: ik zou wachten tot de allerlaatste minuut, en zou dan mijn genadeloze bod uitbrengen. Vijftig cent hoger dan de nu hoogste bieder.
Waarna ik kennis maakte met een veel genadelozer fenomeen dat 'automatisch bieden' heet.
Ik bood hoger, ik bood nòg hoger, ik bood veel hoger dan de schoenen naar mijn idee waard waren en nog was het niet genoeg.
De veiling was over, ik had verloren en mij restte geen andere troost dan rijst, haver en broccoli. En de kick van een uitwerkende verdoving.
Mocht u dit alles tè zielig vinden, en denken: die Puck heeft echt en heus troost nodig:
Schoenen, dus. Om precies te zijn: Birkenstocks.
Doe deze maar. Of nee, deze. Of deze, die is ook wel erg lief (maat 39, graag). En over lief gesproken, wat vindt u van deze?!
Of, als u uw geld echt heel graag kwijt wilt: deze.
(Daarbij geheel negerend dat ik binnenkort ongesteld moet worden en dat mijn schoen-behoefte wellicht een weinig hormonaal ingegeven is - want vh-MijnVrouw kan onder ede getuigen dat ik al maanden om schoenen zeur. Dus.)
Zie maar.
Ik laat het aan u over, verras me maar.
B.V.D.
Je kunt natuurlijk gewoon de weekendboodschappen gaan doen. Of naar Ikea. Of de Efteling. Of naar opa en oma in Friesland. Of naar de synagoge. Of naar voetballen/zwemmen/korfballen/omhetevenwelkeanderesport.
Maar dat is allemaal zo passé.
Wie echt helemaal los wil gaan, iets nieuws en speciaals wil doen, doet als ik: die gaat op zaterdag naar de spoedtandarts.
En omdat het zó geweldig leuk was ging ik 's avonds nog een keer.
Tegen dat de tranen van plezier enigszins gedroogd waren besloot ik, in een poging terug de komen in de saaiheid van de alledaagse, pijnloze wereld, me gezellig te onderhouden met de tandarts zelf.
72, bleek hij te zijn, en nog altijd gewoon fulltime aan het werk.
Nam regelmatig waar voor collega's en studeerde daarnaast ook nog.
Oh, wat?
Akkadische en Sumerische taal en literatuur.
Maar natuurlijk. Dat was het eerste wat al bij me was opgekomen...
Waarom? [... in vredesnaam..??]
Nou, hij was eerst marine-officier geweest, vóór hij tandarts werd. En bij zijn reizen was hij geinteresseerd geraakt in de oude Mesopotamische culturen. Vandaar.
Wederom: maar natuurlijk.
Na hem bedankt te hebben voor al zijn werk, en de hoop te hebben uitgesproken hem nooit, nóóit weer te zien - tenzij wellicht in een academische en vooral meer gelijkwaardige situatie dan nu - zei ik hem vaarwel en zwalkte terug.
Thuisgekomen trachtte ik mezelf enigszins te troosten door op eBay op een paar snoezige schoenen te bieden.
Ik had een duidelijke, onfeilbare strategie: ik zou wachten tot de allerlaatste minuut, en zou dan mijn genadeloze bod uitbrengen. Vijftig cent hoger dan de nu hoogste bieder.
Waarna ik kennis maakte met een veel genadelozer fenomeen dat 'automatisch bieden' heet.
Ik bood hoger, ik bood nòg hoger, ik bood veel hoger dan de schoenen naar mijn idee waard waren en nog was het niet genoeg.
De veiling was over, ik had verloren en mij restte geen andere troost dan rijst, haver en broccoli. En de kick van een uitwerkende verdoving.
Mocht u dit alles tè zielig vinden, en denken: die Puck heeft echt en heus troost nodig:
Schoenen, dus. Om precies te zijn: Birkenstocks.
Doe deze maar. Of nee, deze. Of deze, die is ook wel erg lief (maat 39, graag). En over lief gesproken, wat vindt u van deze?!
Of, als u uw geld echt heel graag kwijt wilt: deze.
(Daarbij geheel negerend dat ik binnenkort ongesteld moet worden en dat mijn schoen-behoefte wellicht een weinig hormonaal ingegeven is - want vh-MijnVrouw kan onder ede getuigen dat ik al maanden om schoenen zeur. Dus.)
Zie maar.
Ik laat het aan u over, verras me maar.
B.V.D.
dinsdag 10 januari
2 | 13:32
Onvermijdelijk
'Maar je vindt wel dat het kan?'
'Puck, het is een prachtig stuk. Je moet niet altijd zo aan jezelf twijfelen.'
'Ja maar, hallo, ik heb nog nooit iets voorgelezen bij een graf!'
'Nou ja, eens moet de eerste keer zijn.'
Wat dan misschien een standaard uitspraak is, maar in de context en met betrekking tot 'spreken bij een crematie', toch een wat vreemde zin is...
'Maar je vindt wel dat het kan?'
'Puck, het is een prachtig stuk. Je moet niet altijd zo aan jezelf twijfelen.'
'Ja maar, hallo, ik heb nog nooit iets voorgelezen bij een graf!'
'Nou ja, eens moet de eerste keer zijn.'
Wat dan misschien een standaard uitspraak is, maar in de context en met betrekking tot 'spreken bij een crematie', toch een wat vreemde zin is...
woensdag 04 januari
3 | 21:36
Bacilli! Viri Virora Viridae! Aaaargh!!
Ik heb per ongeluk een vreemde mevrouw z'n koffie gedronken.
In de rij. Bij de kassa.
(Dar sta je dan.)
Het Einde Is Nabij.
(ze heeft me bezworen dat ze niet ziek is of was. Maar dat liegt ze natuurlijk. Iedereen weet dat Iedereen Altijd ziek is.)
Ik heb per ongeluk een vreemde mevrouw z'n koffie gedronken.
In de rij. Bij de kassa.
(Dar sta je dan.)
Het Einde Is Nabij.
(ze heeft me bezworen dat ze niet ziek is of was. Maar dat liegt ze natuurlijk. Iedereen weet dat Iedereen Altijd ziek is.)