1 | 21:02
Pot, ketel...
Zaterdagmiddag, Weimarstraat Den Haag. Druk moment in een drukke straat. Auto's raasden, fietsers raasden, ouden van dagen met rollators en moeders met kinderwagens raasden. En wij, twee heren en ik, wij raasden harder dan iedereen, overal doorheen.
Een auto trok wild op vanaf zijn parkeerplaats. De man vóór me werd bijna geschept, ik werd bijna geschept, en door de twee ontwijkende bijna-geschepten viel ook de man achter me bijna van zijn fiets.
We uitten op luide toon ons protest en schrik, onze ergernis over zulk asociaal gedrag.
Waarna we gedrieën voortstormden. Door rood. Vanzelfsprekend.
(De maatschappij, dat ben jij. Niet ik of wij..)
Vorig Archief - Volgend Archief
zaterdag 31 oktober
vrijdag 30 oktober
1 | 16:52
Perfect Harmony
Twee jongetjes, op weg naar van school naar huis. Het ene jongetje gitzwart, het andere Albino-wit. Vijf, hooguit zes jaar oud; allebei een rugzakje om, net groot genoeg voor een broodtrommel maar enorm op de smalle ruggetjes. Hand in hand liepen ze, en spraken ernstig over Beesten Die Bijten.
Ontroerend mooi.
Twee jongetjes, op weg naar van school naar huis. Het ene jongetje gitzwart, het andere Albino-wit. Vijf, hooguit zes jaar oud; allebei een rugzakje om, net groot genoeg voor een broodtrommel maar enorm op de smalle ruggetjes. Hand in hand liepen ze, en spraken ernstig over Beesten Die Bijten.
Ontroerend mooi.
dinsdag 27 oktober
3 | 13:23
Questionable
Ik heb een dinges ontmanteld, ontmaskerd, ontrafeld, Iets Groots ge-hoeheettet.
(en ik ben mijn taalbeheersing onderweg kwijtgeraakt, dat moge duidelijk zijn)
Het geval wil:
Door een standaard onderzoekje dat een beetje verkeerd uitpakte, bracht ik donderdag en vrijdag door op diverse afdelingen van het ziekenhuis, waaronder de Eerste Hulp (Stukje volgt, indien gewenst. Graag even laten weten).
Op die laatste afdeling trok de dienstdoende neuroloog op een gegeven moment een leestest uit zijn borstzak. Het kleine broertje van de gebruikelijke kaart bij oogarts en opticien, en onderdeel van het startpakket van elke neuroloog (tezamen met wattenstaafjes, lampje en een berg satéprikkers).
Deze miniatuur leeskaart is een grote aanwinst voor de bedside-diagnostiek, zo klein en compact en toch zo compleet en dus praktisch. Hoezee.
De leeskaart werd me dus voor de neus gehouden en ik mocht lezen.
Prima, was de conclusie van de arts. 95 Procent visus.
‘Dat lijkt me stug’, was mijn reactie.
Normaal ben ik niet zo tegensprekerig, als het om artsen gaat, maar dit ging me te ver. 95 Procent - grapjas.
Oh?
‘Ik heb een visus van 25%. 60 met correctie, maar ik gebruik geen correctie, dus in praktijk 25. Sinds de oogzenuwontsteking, helemaal aan het begin van de MS.’
‘U kunt ook zo de status van de oogarts opvragen’, voegde ik behulpzaam toe, ‘maar echt, het is al jaren 25’.
Misschien doe ik dat ook, die status opvragen. Maar dan is het nu vooruitgegaan, ik meet nu toch echt 95.
Ik schrok nogal van deze koppigheid. Hij waarschijnlijk ook van de mijne, maar ik probeerde toch nog eens, zo voorzichtig mogelijk: ‘Dokter, vorige week nog ben ik getest bij de opticien. Niets anders dan anders, nog steeds even laag.’
Ja, ik geloof je wel, maar ik gebruik deze test bij al mijn patienten, en het gaat altijd goed.
Ik liet het er maar bij, maar het bleef rondmalen. Machteloos gevoel, vooral; het niet kunnen doordringen tot de man, het schild van vriendelijk glimlachende superioriteit.
Aangezien ik na de eerdere dramatische dagen toch contact moest opnemen met mijn eigen Neuroloog Sven, besloot ik de zaak ter sprake te brengen.
Ik had een berg voorbeelden achter de hand, die ik allemaal zou kunnen aandragen, ter onderbouwing van mijn 25%-theorie. Dat ik gezichten niet herkende, mijn eigen moeder niet eens; dat ik geen één nummerbord of straatnaambordje kon lezen; dat ik met mijn neus tegen mijn 17-inch monitor gedrukt zat als ik mailde; dat ik tegenwoordig geweldig Engels sprak, bittere noodzaak omdat ik vanaf twee meter afstand de ondertiteling niet kon lezen, teletekst ook niet; dat ik.....
Alleen het vooruitzicht al deed me baden in het zweet. Letterlijk, haast: na een uur wachten (niets loopt erger uit dan het spreekuur van de neuroloog) moet de geur van angstzweet als een bijna zichtbaar aura om me heen hebben gehangen.
Ik mag dan geweldig zijn in krijsen, schreeuwen en andere temper tantrum-achtige taferelen; assertiviteit ligt me minder goed.
‘Ik heb een klacht. Althans, ik denk dat ik een klacht heb. Ik weet het niet zeker’.
Duidelijk als altijd.
Ik legde de situatie uit.
Hij begreep, noteerde, stelde toen voor: ‘we doen het nog eens’.
Hij trok zijn eigen leeskaartje, pakte er een meetlint bij. Hij was duidelijk van plan om het heel secuur aan te pakken.
Ik staarde naar de kaart, perplex. Hij had gelijk. De arts op de EHBO had gelijk gehad. 95%.
‘Wacht even’, zei Sven; ‘we zijn nog niet klaar.’
Hij opende de deur naar de behandelkamer, plantte mij op vijf meter afstand van de grote leesttest die hij daar had hangen.
Ik had gelijk. 25%.
Heh.
Blijkbaar was kijken op 30 centimeter afstand toch glad iets anders dan kijken op vijf meter afstand. Blijkbaar was het o zo handige miniatuur meetinstrumentje toch niet zo betrouwbaar als gedacht.
Sven keek oprecht sip.
‘Ik was zo enthousiast toen die dingen geïntroduceerd werden...’.
Tsja. Jammer voor jou...
Aan mij is een groot onderzoeker verloren gegaan.
Wat ik onderzoek, wat ik ontdek, dat maakt niet uit: het is de spanning van het proces die telt, de kick van het uiteindelijk ontrafelen, waarvoor ik alles doe.
Dat er ook nog consequenties verbonden zijn aan het ontdekte, in dit geval: dat Sven het hele gebruik van het o zo enthousiasmerende leeskaartje ter discussie moet stellen - da’s een probleem waarover ik me niet druk maak.
Ik heb een dinges ontmanteld, ontmaskerd, ontrafeld, Iets Groots ge-hoeheettet.
(en ik ben mijn taalbeheersing onderweg kwijtgeraakt, dat moge duidelijk zijn)
Het geval wil:
Door een standaard onderzoekje dat een beetje verkeerd uitpakte, bracht ik donderdag en vrijdag door op diverse afdelingen van het ziekenhuis, waaronder de Eerste Hulp (Stukje volgt, indien gewenst. Graag even laten weten).
Op die laatste afdeling trok de dienstdoende neuroloog op een gegeven moment een leestest uit zijn borstzak. Het kleine broertje van de gebruikelijke kaart bij oogarts en opticien, en onderdeel van het startpakket van elke neuroloog (tezamen met wattenstaafjes, lampje en een berg satéprikkers).
Deze miniatuur leeskaart is een grote aanwinst voor de bedside-diagnostiek, zo klein en compact en toch zo compleet en dus praktisch. Hoezee.
De leeskaart werd me dus voor de neus gehouden en ik mocht lezen.
Prima, was de conclusie van de arts. 95 Procent visus.
‘Dat lijkt me stug’, was mijn reactie.
Normaal ben ik niet zo tegensprekerig, als het om artsen gaat, maar dit ging me te ver. 95 Procent - grapjas.
Oh?
‘Ik heb een visus van 25%. 60 met correctie, maar ik gebruik geen correctie, dus in praktijk 25. Sinds de oogzenuwontsteking, helemaal aan het begin van de MS.’
‘U kunt ook zo de status van de oogarts opvragen’, voegde ik behulpzaam toe, ‘maar echt, het is al jaren 25’.
Misschien doe ik dat ook, die status opvragen. Maar dan is het nu vooruitgegaan, ik meet nu toch echt 95.
Ik schrok nogal van deze koppigheid. Hij waarschijnlijk ook van de mijne, maar ik probeerde toch nog eens, zo voorzichtig mogelijk: ‘Dokter, vorige week nog ben ik getest bij de opticien. Niets anders dan anders, nog steeds even laag.’
Ja, ik geloof je wel, maar ik gebruik deze test bij al mijn patienten, en het gaat altijd goed.
Ik liet het er maar bij, maar het bleef rondmalen. Machteloos gevoel, vooral; het niet kunnen doordringen tot de man, het schild van vriendelijk glimlachende superioriteit.
Aangezien ik na de eerdere dramatische dagen toch contact moest opnemen met mijn eigen Neuroloog Sven, besloot ik de zaak ter sprake te brengen.
Ik had een berg voorbeelden achter de hand, die ik allemaal zou kunnen aandragen, ter onderbouwing van mijn 25%-theorie. Dat ik gezichten niet herkende, mijn eigen moeder niet eens; dat ik geen één nummerbord of straatnaambordje kon lezen; dat ik met mijn neus tegen mijn 17-inch monitor gedrukt zat als ik mailde; dat ik tegenwoordig geweldig Engels sprak, bittere noodzaak omdat ik vanaf twee meter afstand de ondertiteling niet kon lezen, teletekst ook niet; dat ik.....
Alleen het vooruitzicht al deed me baden in het zweet. Letterlijk, haast: na een uur wachten (niets loopt erger uit dan het spreekuur van de neuroloog) moet de geur van angstzweet als een bijna zichtbaar aura om me heen hebben gehangen.
Ik mag dan geweldig zijn in krijsen, schreeuwen en andere temper tantrum-achtige taferelen; assertiviteit ligt me minder goed.
‘Ik heb een klacht. Althans, ik denk dat ik een klacht heb. Ik weet het niet zeker’.
Duidelijk als altijd.
Ik legde de situatie uit.
Hij begreep, noteerde, stelde toen voor: ‘we doen het nog eens’.
Hij trok zijn eigen leeskaartje, pakte er een meetlint bij. Hij was duidelijk van plan om het heel secuur aan te pakken.
Ik staarde naar de kaart, perplex. Hij had gelijk. De arts op de EHBO had gelijk gehad. 95%.
‘Wacht even’, zei Sven; ‘we zijn nog niet klaar.’
Hij opende de deur naar de behandelkamer, plantte mij op vijf meter afstand van de grote leesttest die hij daar had hangen.
Ik had gelijk. 25%.
Heh.
Blijkbaar was kijken op 30 centimeter afstand toch glad iets anders dan kijken op vijf meter afstand. Blijkbaar was het o zo handige miniatuur meetinstrumentje toch niet zo betrouwbaar als gedacht.
Sven keek oprecht sip.
‘Ik was zo enthousiast toen die dingen geïntroduceerd werden...’.
Tsja. Jammer voor jou...
Aan mij is een groot onderzoeker verloren gegaan.
Wat ik onderzoek, wat ik ontdek, dat maakt niet uit: het is de spanning van het proces die telt, de kick van het uiteindelijk ontrafelen, waarvoor ik alles doe.
Dat er ook nog consequenties verbonden zijn aan het ontdekte, in dit geval: dat Sven het hele gebruik van het o zo enthousiasmerende leeskaartje ter discussie moet stellen - da’s een probleem waarover ik me niet druk maak.
maandag 26 oktober
1 | 21:19
Ontvankelijk
‘How come he don’t die? I shot him lots of times. How come he don’t die?’
Op mijn zesde speelde ik in een toneelstuk.
Ik heb geen idee meer wat voor toneelstuk. Het had iets met Sinterklaas van doen, en ik had geloof ik nogal een grote rol. Ik wil niet zeggen ‘de hoofdrol’, maar toch: groot.
Op het laatste moment deed ik niet mee, omdat mijn opa doodging. Mijn opa ging dood en ik rouwde, of iets in die geest, daar heb ik later nog een aantekening van mijn toenmalige juf over gelezen. Dat Puck niet op school kon komen omdat ze aangedaan was door het verlies van haar opa, iets dergelijks; en het geheel had een nogal sceptische toon. Wat ik me kan voorstellen, aangezien ik me mijn eigen verdriet als zeer hypocriet herinner, en mijn ‘rouw’ vooral een persoonlijke kruistocht was, beladen met schuldgevoel omdat ik me juist niet verdrietig voelde, althans niet actief en bewust.
(U begrijpt, theorieën uit de ontwikkelingspsychologie, over jonge hersenen die nog niet voldoende ontwikkeld zijn voor concepten als oorzaak-gevolg, laat staan schuld en boete, leugens en waarheid of voor nog complexere nuances als hypocrisie - worden door mij met de nodigde scepsis bezien).
Doet er allemaal niet toe.
Ik speelde in dat toneelstuk, waarover ik geen enkel inhoudelijke detail meer weet. Maar ik weet nog steeds één zin: ‘Stil nou, stil nou, anders bijten de vissen niet’.
Op een maand na zesentwintig jaar geleden, en die zin zit nog muurvast in hart en brein.
Vissen.
En dan vraag ik me af: wat doet het met een kind, of ze het begrijpt of niet, om te spelen dat ze 17 keer op haar vader heeft geschoten?
Om nog maar te zwijgen over andere fijne voorbeelden als ‘I see dead people’..
‘How come he don’t die? I shot him lots of times. How come he don’t die?’
Op mijn zesde speelde ik in een toneelstuk.
Ik heb geen idee meer wat voor toneelstuk. Het had iets met Sinterklaas van doen, en ik had geloof ik nogal een grote rol. Ik wil niet zeggen ‘de hoofdrol’, maar toch: groot.
Op het laatste moment deed ik niet mee, omdat mijn opa doodging. Mijn opa ging dood en ik rouwde, of iets in die geest, daar heb ik later nog een aantekening van mijn toenmalige juf over gelezen. Dat Puck niet op school kon komen omdat ze aangedaan was door het verlies van haar opa, iets dergelijks; en het geheel had een nogal sceptische toon. Wat ik me kan voorstellen, aangezien ik me mijn eigen verdriet als zeer hypocriet herinner, en mijn ‘rouw’ vooral een persoonlijke kruistocht was, beladen met schuldgevoel omdat ik me juist niet verdrietig voelde, althans niet actief en bewust.
(U begrijpt, theorieën uit de ontwikkelingspsychologie, over jonge hersenen die nog niet voldoende ontwikkeld zijn voor concepten als oorzaak-gevolg, laat staan schuld en boete, leugens en waarheid of voor nog complexere nuances als hypocrisie - worden door mij met de nodigde scepsis bezien).
Doet er allemaal niet toe.
Ik speelde in dat toneelstuk, waarover ik geen enkel inhoudelijke detail meer weet. Maar ik weet nog steeds één zin: ‘Stil nou, stil nou, anders bijten de vissen niet’.
Op een maand na zesentwintig jaar geleden, en die zin zit nog muurvast in hart en brein.
Vissen.
En dan vraag ik me af: wat doet het met een kind, of ze het begrijpt of niet, om te spelen dat ze 17 keer op haar vader heeft geschoten?
Om nog maar te zwijgen over andere fijne voorbeelden als ‘I see dead people’..
woensdag 21 oktober
2 | 12:40
Alert
Vóór ik wegging had ik een brief uit zijn kamer nodig.
Hij sliep nog, dus ik sloop heel voorzichtig binnen. Ik keek: nee, hij sliep als een blok. Zó vast, dat in geen honderd jaar geen honderd prinsen en prinsessen hem wakker konden kussen.
Ik liep naar de tafel, trok zachtjes de brief weg. Er verschoof een liniaaltje. Het maakte nauwelijks geluid, niet meer dan van een vlieg die struikelt en omvalt.
'Ho Ho!' Klonk luid en duidelijk en vooral: klaarwakker, mijn vaders stem.
'Ik pak alleen de brief', stelde ik gerust.
'Oh.... o k....' zakte hij weer weg.
Als ik zelfstandig ga wonen neem ik mijn vader mee. Als menselijke alarminstallatie.
Vóór ik wegging had ik een brief uit zijn kamer nodig.
Hij sliep nog, dus ik sloop heel voorzichtig binnen. Ik keek: nee, hij sliep als een blok. Zó vast, dat in geen honderd jaar geen honderd prinsen en prinsessen hem wakker konden kussen.
Ik liep naar de tafel, trok zachtjes de brief weg. Er verschoof een liniaaltje. Het maakte nauwelijks geluid, niet meer dan van een vlieg die struikelt en omvalt.
'Ho Ho!' Klonk luid en duidelijk en vooral: klaarwakker, mijn vaders stem.
'Ik pak alleen de brief', stelde ik gerust.
'Oh.... o k....' zakte hij weer weg.
Als ik zelfstandig ga wonen neem ik mijn vader mee. Als menselijke alarminstallatie.
maandag 12 oktober
8 | 20:08
Fool for love
Subject: meeeeeeeel!!!
To: ActieReactie
Actie!!!!
Kus!!!!!
Ik had gelijk, ik had gelijk! Yeah me!
Ik was bij de hematoloog, vandaag, en ik heb officieel die gekke ziekte!
Hihi
Nu moet ik een dezer dagen naar de hemofilieverpleegkundige (zoiets blijkt te bestaan, wist ik ook niet), en die gaat me middels een infuusje volgooien met stollingssmurrie.
Voor en na de smurrie neemt ze bloed af, en dan kijkt ze hoe mijn bloed reageert op de smurrie. Voor als ik ooit met spoed geopereerd moet worden, dan is het wel handig als ze mijn bloed nog gestold krijgen. Vond ik ook wel.
En ik moet een pasje, standaard bij me dragen - maar dat vind ik dan weer wat teveel van het goede. Ik heb al genoeg pasjes, en ik geloof nooit dat ze bij een ongeluk op straat je portemonnee gaan omkeren op zoek naar een pasje met een verklaring waarom je daar, op straat, aan het doodbloeden bent..
Afijn.
Dat allemaal, dus.
En mijn vader zei, naar aanleiding van mijn knieën (er is een verband, echt, maar dat voert nu te ver om uit te leggen): 'Nou ja. Je bent een gek kind'.
Wat zo lief en zacht en warm en koesterend klonk, en in die zin zo on-papa, dat ik nu een beetje verliefd op hem ben.
Ik ben uitgehongerd, liefde-technisch gezien.
Mag ik dit loggen, trouwens?
Dan heb ik meteen de update gehad.
Kus???
x
Oh, en graag seks.
Is het uit??
Ook zonder uit graag seks, ik heb niet zoveel scrupules, maar jij geloof ik wel.
Nog kus.
(verliefd, ik zei het vorige week al, toch. Op niemand in het bijzonder, maar algeheel verliefde bui, dronken stemming. Oh, en ik heb een schub, en de helft van de dag lig ik huilend op bed, heel zielig. Maar als ik maar stil zit en niet beweeg en niet praat, dan gaat het soms even. (afkloppen))
Subject: meeeeeeeel!!!
To: ActieReactie
Actie!!!!
Kus!!!!!
Ik had gelijk, ik had gelijk! Yeah me!
Ik was bij de hematoloog, vandaag, en ik heb officieel die gekke ziekte!
Hihi
Nu moet ik een dezer dagen naar de hemofilieverpleegkundige (zoiets blijkt te bestaan, wist ik ook niet), en die gaat me middels een infuusje volgooien met stollingssmurrie.
Voor en na de smurrie neemt ze bloed af, en dan kijkt ze hoe mijn bloed reageert op de smurrie. Voor als ik ooit met spoed geopereerd moet worden, dan is het wel handig als ze mijn bloed nog gestold krijgen. Vond ik ook wel.
En ik moet een pasje, standaard bij me dragen - maar dat vind ik dan weer wat teveel van het goede. Ik heb al genoeg pasjes, en ik geloof nooit dat ze bij een ongeluk op straat je portemonnee gaan omkeren op zoek naar een pasje met een verklaring waarom je daar, op straat, aan het doodbloeden bent..
Afijn.
Dat allemaal, dus.
En mijn vader zei, naar aanleiding van mijn knieën (er is een verband, echt, maar dat voert nu te ver om uit te leggen): 'Nou ja. Je bent een gek kind'.
Wat zo lief en zacht en warm en koesterend klonk, en in die zin zo on-papa, dat ik nu een beetje verliefd op hem ben.
Ik ben uitgehongerd, liefde-technisch gezien.
Mag ik dit loggen, trouwens?
Dan heb ik meteen de update gehad.
Kus???
x
Oh, en graag seks.
Is het uit??
Ook zonder uit graag seks, ik heb niet zoveel scrupules, maar jij geloof ik wel.
Nog kus.
(verliefd, ik zei het vorige week al, toch. Op niemand in het bijzonder, maar algeheel verliefde bui, dronken stemming. Oh, en ik heb een schub, en de helft van de dag lig ik huilend op bed, heel zielig. Maar als ik maar stil zit en niet beweeg en niet praat, dan gaat het soms even. (afkloppen))
woensdag 07 oktober
20 | 22:50
Bloody mess
Eens in de drie maanden wordt er bij mij bloed geprikt. Officieel, dan.
Opdracht van de verpleegafdeling neurologie (aka. VN), omdat de Tysabri, die ik eens in de vier weken krijg, zo levensgevaarlijk is (bla...).
Maar niet alleen de VN is op mijn bloed uit: ook de neuroloog zelf strooit kwistig met zijn prikformulieren, de reumatoloog wil vóór elke controle een volledige klinisch-chemische update, de uroloog is logischerwijs meer van de urinekweekjes maar zelfs hij schuwt het bloeddeel van de formulieren niet. En dan hebben we het nog niet over de meer doorsnee artsen als de huisarts en de gynaecoloog.
En allemaal prikken ze hetzelfde.
Het maakt niet uit of een week eerder exact dezelfde dingen zijn onderzocht; de uitslag is in de ogen van een arts blijkbaar fundamenteel anders als de aanvraag van hem komt dan van een collega op een andere afdeling.
Het is nog net niet zo dat ik vaker wel dan niet op de prikpoli ben, maar in praktijk is het ‘eens per kwartaal’ heel wat vaker.
Niettemin wordt er niet genoeg geprikt. Of: niet het goede.
Niet naar mijn zin, in elk geval.
Door de wol geverfd als ik inmiddels ben, weet ik het natúúrlijk beter dan de artsen. Zij zien the bigger picture niet, zij zitten niet in mijn lijf, zij ontkennen de ernst van klachten en belangrijker: zij zijn niet op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op medisch gebied, en van alle sinistere, onbekende uithoeken van de geneeskunde.
Artsen hebben het druk, immers, en als ze de vakbladen al niet kunnen bijhouden, dan zeker niet Wikipedia en TV-series.
House M.D., Grey’s Anatomy, Medical Investigations; bovendien niet te vergeten Crossing Jordan en de verschillende CSI’s en Law&Order’s, waarin aan de lopende band de oorzaak van crimineel gedrag in hersentumoren, ontregelde hormoonspiegels of schildklieraandoeningen wordt gevonden.
Artsen volgen dat niet. Ik wel.
Om die reden zet ik met enige regelmaat zelf wat extra kruisjes op mijn prikformulieren.
Niet dat het ooit wat oplevert, maar je kan nooit weten, en daarbij: je leert je lichaam kennen. En dat is, in alle ernst, ook wat waard.
Zo is - ook zonder extra kruisjes - door al dat bloedonderzoek inmiddels gebleken dat mijn bilirubine standaard te hoog is, net als mijn leukocyten; mijn erytrocyten en hematocriet daarentegen standaard te laag en mijn hemoglobine en schildklierhormoon aan de lage kant. Heel normaal, ‘beurt niks, geen zorgen en geen nood.
In niets was echter de laatste jaren een verklaring te vinden voor het feit dat ik aan de lopende band - dat wil zeggen: bijna dagelijks, soms meerdere keren per dag, - bloedblaren in mijn mond had. Of dat ik na het trekken van twee verstandskiezen in beide gevallen drie weken bleef nabloeden; de tweede keer zelfs nadat ik was gehecht.
Ik speurde Wikipedia af, groef diep in mijn House-geheugen en vond uiteindelijk de oplossing: ik had Von Willebrandziekte.
Nu nog staven met bewijs.
‘Kan je mij eens testen op Von Willebrandfactor?’, bedelde ik bij Z, unitcoördinator van de VN.
‘Nee, dat gaat niet, dat zal je met je neuroloog moeten bespreken; ik kan niet zomaar stollingsfactoren gaan testen, daar weet ik niets van’.
Nu gelden voor patiënten andere regels dan voor verplegend personeel.
De verpleging is hiërarchisch, in expertise en bevoegdheden. Er zijn verpleegstertjes die alleen kotsbakjes mogen voorhouden, anderen die wel mogen kijken of je doodgaat maar niet mogen of kunnen redden (héél zinvol..), en zo ook verpleegsters die wel mogen bevestigen dat je infuuszakje inderdaad leeg is, maar de pomp niet mogen omzetten naar het nog volle zakje.
Van de laatste groep zijn er tonnen; de verpleegsters die wèl mogen omzetten zijn schaars en meestal kwijt, en dus lig je als het meezit aan het eind van een zakje een half uur aan een hysterisch gillend infuus.
Bellen helpt niet.
De dagopname, waar de Tysabri wordt gegeven, is een ondergeschoven kindje als het om faciliteiten gaat.
Bloeddrukmeters, stoelen, nachtkastjes, hele bedden: ze worden door andere afdelingen weggehaald en zelden teruggebracht.
Als er al een bel aanwezig is, dan heeft het nog zelden zin om er op te drukken; het signaal wordt niet gehoord, niet gezien, of gewoon genegeerd. Of hij doet het in het geheel niet.
(‘Hij doet het wel, je moet alleen harder drukken’, zo zei eens een verpleegster. Ingebouwde triage: ‘als u niet eens meer de kracht heeft om te bellen, dan is het ook de moeite niet om u te komen reanimeren’).
De combinatie van niet-bevoegd en niet-reagerend personeel heeft ertoe geleid dat ik inmiddels heb geleerd zelf mijn infuus om te zetten.
Ze kunnen me tenslotte moeilijk ontslaan; ik krijg hooguit een standje.
Dat principe is, zo redeneerde ik, best door te trekken naar bloedprikken.
Als jij het niet doet dan doe ik het zelf wel. Kruisjes zetten kon en deed ik tenslotte al, dit was gewoon wat verder gevorderd werk.
Ik had nog een bloedprikformulier voor de reumatoloog liggen, daar kon het het beste op. Op een formulier van de neuroloog zou het te misplaatst zijn, te veel argwaan wekken.
Ik speurde nog wat harder.
Kruisjes zetten kan niet zomaar, dat moet op de goede manier, in de goede combinatie. Ziektebeelden hebben een combinatie van symptomen, niet alleen in de vorm van klachten maar ook in de vorm van waardes. Voor een diagnose moeten dus al die verschillende waardes getest worden.
Om een diagnose Von Willebrandziekte te stellen, zo ontdekte ik, moet men vooral letten op de hoogte (of beter: de laagte) van stollingsfactor VIII, van Von Willebrandfactor-antigeen en Von Willebrand ristocetine cofactoractiviteit. Bovendien waren PT (Prothrombin Time, aPTT (Activated Partial Thromboplastin Time), PFA (Platelet Function Analyzer) en het aantal bloedplaatjes belangrijk.
Ik had geen flauw idee wat al die zaken betekenden, ik wist alleen dat ik op allemaal moest worden getest.
En dus zette ik kruisjes. En liet ik negen (NEGEN!) buisjes bloed aftappen, waarvan een deel naar een gespecialiseerd lab in Amsterdam moest. Oeps...
Het zou twee weken duren voor de complete uitslag binnen zou zijn.
Na tien dagen meldde ik me aan de balie neurologie. Daar kenden ze me het best.
Eén van de voordelen van kind aan huis zijn in een ziekenhuis: je loopt eens de poli binnen, ‘He, hallo, hoe gaat het? Ik heb dropjes bij me, voor de droppot; Sven alweer terug van vakantie? Oh en by the by, doe mij effe een uitdraai van mijn laatste bloeduitslagen’.
Er komt een dag dat me dat duur komt te staan, als ik in the uncomfort of my home ontdek dat mijn lever er dan toch eindelijk mee opgehouden is, of dat ik AIDS of vergevorderde kanker heb ofzo.
Maar dat was nu niet het geval. Of, misschien ook wel.
Want anders dan mijn bilirubine en leukocyten, die, als gezegd, danwel steevast te hoog zijn maar, hoewel telkens weer unsettling, naar medische standaarden nog volstrekt onschuldig-hoog - waren deze waarden echt duidelijk afwijkend.
Ha! HA!!
Groots, en zeldzaam bevredigend
Zelden zo’n gevoel van triomf gehad. Ik wist het wel, ik zei het toch!
HA!!
Maar nu kwam het volgende probleem.
De vraag was nu hoe ik dit ter sprake moest brengen bij de reumatoloog.
Een geluk bij een ongeluk was dat de leuke Rus vervangen was. De leuke Rus was klaar met zijn studie en had, als alle pasgeboren specialisten, zijn heil gezocht in een ander ziekenhuis.
In zijn plaats was een nog onbekende dame gekomen, die nooit het hoe en waarom van dit bloedonderzoek zou kunnen nagaan.
Want dat het onderzoek zelf verdacht was, daar was ik inmiddels wel achter.
De keuze voor het reuma-formulier was onzinnig geweest, Von Willebrand had geen klap met reumatologie van doen.
Toen ik weken eerder op vW was gekomen, was ik in eerste instantie op zoek geweest naar een overkoepelende oorzaak van mijn gewrichtspijn en mijn bloedblaren. Ergens in de wirwar van Firefox-tabjes moet ik hebben gedacht dat ze allemaal hun oorsprong hadden gehad in één en dezelfde reumatolgische categorie of portal. Wat dus niet zo was.
Ik zou een belafspraak maken. Door de telefoon zou ik makkelijker kunnen bluffen dan face-to-face.
De reumatoloog bleek ongeveer net zo veel van Von Willebrand te weten als ik zelf en vroeg, zoals verwacht, enigszins achterdochtig waarom de vorige reumatoloog daarop had getest, want er was niets over terug te vinden in mijn dossier. ‘Dit was het formulier dat ik had gekregen’, loog ik de waarheid.
‘Ik moet dit eerst overleggen met de hematoloog. Of wacht, nee, ik denk dat het het beste is als ik direct een consult regel bij hematologie.’
Alwaar ik nu volgende week word verwacht.
Bleef de vraag hoe ik in de eerste plaats aan een stollingsziekte was gekomen.
Van mijn ouders, was het meest waarschijnlijke antwoord, aangezien het een veelal erfelijke aandoening is.
Eens, toen ik nog een mini-Puck was, had mijn moeder zich lichtjes gestoten tegen een doos bij De Slegte. Het bloed gutste uit haar been, paniek alom, heel De Slegte was roodbesmeurd en mijn moeder spoedde zich naar de EHBO. Daar aangekomen was het bloeden inmiddels gestopt. Wat restte was een piepklein gaatje in haar been, en een hoop verplegend personeel dat zich meewarig en een tikje geergerd afvroeg wat mevrouw in het ziekenhuis kwam doen.
Daar kwam bij dat zij onlangs een week of vijf uit een klein wondje op haar neus had gebloed; ‘bloeden’ als in: pleister erop, niet aankomen, alles oké en de volgende ochtend ontwaken op een doorbloed kussensloop. Al met al leed het geen twijfel dat ik mijn stollingsproblemen aan mijn moeder te danken had.
Gewapend met de stollingsontdekking van haar dochter toog ze naar haar huisarts, die het nodige onderzoek op zich nam.
Omdat de communicatie tussen laboratorium en huisartsenpraktijk over het algemeen wat traag verloopt, meldden we ons een dag of tien na haar prikuitje vol ongeduld bij Unitcoördinator Z.
‘We zouden zo vréselijk graag...... Please, please, pretty please?’
We kregen een strenge verbale disclaimer: dat als de uitslagen... zij niet in staat of bevoegd was....
Jaja, weten we, we maken ons nergens zorgen om, we willen alleen zo vréselijk graag...
De uitslag was verbijsterend verbazingwekkend.
De uitslag was te hóóg.
Zo hoog dat de assistente van de huisarts nóg een week later weigerde een uitdraai aan mijn moeder mee te geven.
‘De huisarts wil u graag spreken’.
‘Maar ik wil graag een uitdraai.’
‘De huisarts wil een telefonische afspraak met u maken.’
‘Mag ik een uitdraai van u hebben?’
‘Wanneer kan de huisarts u bellen?’
De huisarts belde, en ook mijn moeder werd afgevoerd naar de hematoloog. In haar geval omdat een te hoge Von Willebrandfactor kan duiden op een naderende TIA. Lekker dan.
De volgende die door mij richting bloedonderzoek werd gepusht, om niet te zeggen: gedwongen, was mijn vader.
Als zijn uitslagen nu ook goed, of het verkeerde soort slecht, zijn, rijst de vraag hoe ik dan aan mijn stollingsproblemen kom.
Von Willebrandziekte kan in zeldzame gevallen ook verworven (i.t.t. erfelijk) zijn: ofwel de MS zou dan de oorzaak kunnen zijn, ofwel de (in dat geval inderdaad niet zo ongevaarlijke) Tysabri.
Intussen vond ik twee weken geleden een verdwaald bloedprikformulier in een laatje.
En ik twijfelde. Niet aan het bloedprikken: de rush van mijn ontdekking had de weinige scrupules die ik nog had volkomen weggevaagd. Wel aan de ernst en de waarde van mijn ontdekking.
Hoe langer ik dóórzocht, hoe meer ik leerde, en hoe meer ik er ook achterkwam dat mijn bloedwaardes danwel ziek-naar-normale-standaarden waren, maar naar zieke standaarden niet noemenswaardig.
Ik moest Zekerheid hebben, voor ik de zoveelste specialist aan mijn verzameling zou toevoegen.
Ik zette de inmiddels bekende vW-kruisjes, en belde tot gekmakens toe naar verschillende (je moet dat afwisselen, het gek maken moet niet te snel gaan) poli-afdelingen.
Vandaag was de uitslag compleet.
Mijn vWF was ten opzichte van de eerste keer nog een extra 17 punten gedaald. Ruim in de zieke zone.
Heh.
Ik weet in elk geval dat ik straks niet voor niets naar de hematoloog ga.
(En mocht u zich, na het lezen van dit alles, afvragen waarom ik zo luchtig doe: omdat het ondanks alles vrij onschuldig is. Had ik de ernstigste vorm van Von Willebrand gehad, dan had ik allang het loodje gelegd. Ik moet geen kinderen krijgen, dan bloed ik dood (soort van), maar de kans op kinderen was zo al verwaarloosbaar klein. Blijven over mijn bloedblaren, blauwe plekken, heftige menstruaties en slechthelende wonden, maar da’s niets nieuws, dat ben ik allemaal al gewend.
Dus wat werkelijk overblijft is de vreugde van de ontdekking en het gelijk-hebben. Ha!!)
Eens in de drie maanden wordt er bij mij bloed geprikt. Officieel, dan.
Opdracht van de verpleegafdeling neurologie (aka. VN), omdat de Tysabri, die ik eens in de vier weken krijg, zo levensgevaarlijk is (bla...).
Maar niet alleen de VN is op mijn bloed uit: ook de neuroloog zelf strooit kwistig met zijn prikformulieren, de reumatoloog wil vóór elke controle een volledige klinisch-chemische update, de uroloog is logischerwijs meer van de urinekweekjes maar zelfs hij schuwt het bloeddeel van de formulieren niet. En dan hebben we het nog niet over de meer doorsnee artsen als de huisarts en de gynaecoloog.
En allemaal prikken ze hetzelfde.
Het maakt niet uit of een week eerder exact dezelfde dingen zijn onderzocht; de uitslag is in de ogen van een arts blijkbaar fundamenteel anders als de aanvraag van hem komt dan van een collega op een andere afdeling.
Het is nog net niet zo dat ik vaker wel dan niet op de prikpoli ben, maar in praktijk is het ‘eens per kwartaal’ heel wat vaker.
Niettemin wordt er niet genoeg geprikt. Of: niet het goede.
Niet naar mijn zin, in elk geval.
Door de wol geverfd als ik inmiddels ben, weet ik het natúúrlijk beter dan de artsen. Zij zien the bigger picture niet, zij zitten niet in mijn lijf, zij ontkennen de ernst van klachten en belangrijker: zij zijn niet op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op medisch gebied, en van alle sinistere, onbekende uithoeken van de geneeskunde.
Artsen hebben het druk, immers, en als ze de vakbladen al niet kunnen bijhouden, dan zeker niet Wikipedia en TV-series.
House M.D., Grey’s Anatomy, Medical Investigations; bovendien niet te vergeten Crossing Jordan en de verschillende CSI’s en Law&Order’s, waarin aan de lopende band de oorzaak van crimineel gedrag in hersentumoren, ontregelde hormoonspiegels of schildklieraandoeningen wordt gevonden.
Artsen volgen dat niet. Ik wel.
Om die reden zet ik met enige regelmaat zelf wat extra kruisjes op mijn prikformulieren.
Niet dat het ooit wat oplevert, maar je kan nooit weten, en daarbij: je leert je lichaam kennen. En dat is, in alle ernst, ook wat waard.
Zo is - ook zonder extra kruisjes - door al dat bloedonderzoek inmiddels gebleken dat mijn bilirubine standaard te hoog is, net als mijn leukocyten; mijn erytrocyten en hematocriet daarentegen standaard te laag en mijn hemoglobine en schildklierhormoon aan de lage kant. Heel normaal, ‘beurt niks, geen zorgen en geen nood.
In niets was echter de laatste jaren een verklaring te vinden voor het feit dat ik aan de lopende band - dat wil zeggen: bijna dagelijks, soms meerdere keren per dag, - bloedblaren in mijn mond had. Of dat ik na het trekken van twee verstandskiezen in beide gevallen drie weken bleef nabloeden; de tweede keer zelfs nadat ik was gehecht.
Ik speurde Wikipedia af, groef diep in mijn House-geheugen en vond uiteindelijk de oplossing: ik had Von Willebrandziekte.
Nu nog staven met bewijs.
‘Kan je mij eens testen op Von Willebrandfactor?’, bedelde ik bij Z, unitcoördinator van de VN.
‘Nee, dat gaat niet, dat zal je met je neuroloog moeten bespreken; ik kan niet zomaar stollingsfactoren gaan testen, daar weet ik niets van’.
Nu gelden voor patiënten andere regels dan voor verplegend personeel.
De verpleging is hiërarchisch, in expertise en bevoegdheden. Er zijn verpleegstertjes die alleen kotsbakjes mogen voorhouden, anderen die wel mogen kijken of je doodgaat maar niet mogen of kunnen redden (héél zinvol..), en zo ook verpleegsters die wel mogen bevestigen dat je infuuszakje inderdaad leeg is, maar de pomp niet mogen omzetten naar het nog volle zakje.
Van de laatste groep zijn er tonnen; de verpleegsters die wèl mogen omzetten zijn schaars en meestal kwijt, en dus lig je als het meezit aan het eind van een zakje een half uur aan een hysterisch gillend infuus.
Bellen helpt niet.
De dagopname, waar de Tysabri wordt gegeven, is een ondergeschoven kindje als het om faciliteiten gaat.
Bloeddrukmeters, stoelen, nachtkastjes, hele bedden: ze worden door andere afdelingen weggehaald en zelden teruggebracht.
Als er al een bel aanwezig is, dan heeft het nog zelden zin om er op te drukken; het signaal wordt niet gehoord, niet gezien, of gewoon genegeerd. Of hij doet het in het geheel niet.
(‘Hij doet het wel, je moet alleen harder drukken’, zo zei eens een verpleegster. Ingebouwde triage: ‘als u niet eens meer de kracht heeft om te bellen, dan is het ook de moeite niet om u te komen reanimeren’).
De combinatie van niet-bevoegd en niet-reagerend personeel heeft ertoe geleid dat ik inmiddels heb geleerd zelf mijn infuus om te zetten.
Ze kunnen me tenslotte moeilijk ontslaan; ik krijg hooguit een standje.
Dat principe is, zo redeneerde ik, best door te trekken naar bloedprikken.
Als jij het niet doet dan doe ik het zelf wel. Kruisjes zetten kon en deed ik tenslotte al, dit was gewoon wat verder gevorderd werk.
Ik had nog een bloedprikformulier voor de reumatoloog liggen, daar kon het het beste op. Op een formulier van de neuroloog zou het te misplaatst zijn, te veel argwaan wekken.
Ik speurde nog wat harder.
Kruisjes zetten kan niet zomaar, dat moet op de goede manier, in de goede combinatie. Ziektebeelden hebben een combinatie van symptomen, niet alleen in de vorm van klachten maar ook in de vorm van waardes. Voor een diagnose moeten dus al die verschillende waardes getest worden.
Om een diagnose Von Willebrandziekte te stellen, zo ontdekte ik, moet men vooral letten op de hoogte (of beter: de laagte) van stollingsfactor VIII, van Von Willebrandfactor-antigeen en Von Willebrand ristocetine cofactoractiviteit. Bovendien waren PT (Prothrombin Time, aPTT (Activated Partial Thromboplastin Time), PFA (Platelet Function Analyzer) en het aantal bloedplaatjes belangrijk.
Ik had geen flauw idee wat al die zaken betekenden, ik wist alleen dat ik op allemaal moest worden getest.
En dus zette ik kruisjes. En liet ik negen (NEGEN!) buisjes bloed aftappen, waarvan een deel naar een gespecialiseerd lab in Amsterdam moest. Oeps...
Het zou twee weken duren voor de complete uitslag binnen zou zijn.
Na tien dagen meldde ik me aan de balie neurologie. Daar kenden ze me het best.
Eén van de voordelen van kind aan huis zijn in een ziekenhuis: je loopt eens de poli binnen, ‘He, hallo, hoe gaat het? Ik heb dropjes bij me, voor de droppot; Sven alweer terug van vakantie? Oh en by the by, doe mij effe een uitdraai van mijn laatste bloeduitslagen’.
Er komt een dag dat me dat duur komt te staan, als ik in the uncomfort of my home ontdek dat mijn lever er dan toch eindelijk mee opgehouden is, of dat ik AIDS of vergevorderde kanker heb ofzo.
Maar dat was nu niet het geval. Of, misschien ook wel.
Want anders dan mijn bilirubine en leukocyten, die, als gezegd, danwel steevast te hoog zijn maar, hoewel telkens weer unsettling, naar medische standaarden nog volstrekt onschuldig-hoog - waren deze waarden echt duidelijk afwijkend.
Ha! HA!!
Groots, en zeldzaam bevredigend
Zelden zo’n gevoel van triomf gehad. Ik wist het wel, ik zei het toch!
HA!!
Maar nu kwam het volgende probleem.
De vraag was nu hoe ik dit ter sprake moest brengen bij de reumatoloog.
Een geluk bij een ongeluk was dat de leuke Rus vervangen was. De leuke Rus was klaar met zijn studie en had, als alle pasgeboren specialisten, zijn heil gezocht in een ander ziekenhuis.
In zijn plaats was een nog onbekende dame gekomen, die nooit het hoe en waarom van dit bloedonderzoek zou kunnen nagaan.
Want dat het onderzoek zelf verdacht was, daar was ik inmiddels wel achter.
De keuze voor het reuma-formulier was onzinnig geweest, Von Willebrand had geen klap met reumatologie van doen.
Toen ik weken eerder op vW was gekomen, was ik in eerste instantie op zoek geweest naar een overkoepelende oorzaak van mijn gewrichtspijn en mijn bloedblaren. Ergens in de wirwar van Firefox-tabjes moet ik hebben gedacht dat ze allemaal hun oorsprong hadden gehad in één en dezelfde reumatolgische categorie of portal. Wat dus niet zo was.
Ik zou een belafspraak maken. Door de telefoon zou ik makkelijker kunnen bluffen dan face-to-face.
De reumatoloog bleek ongeveer net zo veel van Von Willebrand te weten als ik zelf en vroeg, zoals verwacht, enigszins achterdochtig waarom de vorige reumatoloog daarop had getest, want er was niets over terug te vinden in mijn dossier. ‘Dit was het formulier dat ik had gekregen’, loog ik de waarheid.
‘Ik moet dit eerst overleggen met de hematoloog. Of wacht, nee, ik denk dat het het beste is als ik direct een consult regel bij hematologie.’
Alwaar ik nu volgende week word verwacht.
Bleef de vraag hoe ik in de eerste plaats aan een stollingsziekte was gekomen.
Van mijn ouders, was het meest waarschijnlijke antwoord, aangezien het een veelal erfelijke aandoening is.
Eens, toen ik nog een mini-Puck was, had mijn moeder zich lichtjes gestoten tegen een doos bij De Slegte. Het bloed gutste uit haar been, paniek alom, heel De Slegte was roodbesmeurd en mijn moeder spoedde zich naar de EHBO. Daar aangekomen was het bloeden inmiddels gestopt. Wat restte was een piepklein gaatje in haar been, en een hoop verplegend personeel dat zich meewarig en een tikje geergerd afvroeg wat mevrouw in het ziekenhuis kwam doen.
Daar kwam bij dat zij onlangs een week of vijf uit een klein wondje op haar neus had gebloed; ‘bloeden’ als in: pleister erop, niet aankomen, alles oké en de volgende ochtend ontwaken op een doorbloed kussensloop. Al met al leed het geen twijfel dat ik mijn stollingsproblemen aan mijn moeder te danken had.
Gewapend met de stollingsontdekking van haar dochter toog ze naar haar huisarts, die het nodige onderzoek op zich nam.
Omdat de communicatie tussen laboratorium en huisartsenpraktijk over het algemeen wat traag verloopt, meldden we ons een dag of tien na haar prikuitje vol ongeduld bij Unitcoördinator Z.
‘We zouden zo vréselijk graag...... Please, please, pretty please?’
We kregen een strenge verbale disclaimer: dat als de uitslagen... zij niet in staat of bevoegd was....
Jaja, weten we, we maken ons nergens zorgen om, we willen alleen zo vréselijk graag...
De uitslag was verbijsterend verbazingwekkend.
De uitslag was te hóóg.
Zo hoog dat de assistente van de huisarts nóg een week later weigerde een uitdraai aan mijn moeder mee te geven.
‘De huisarts wil u graag spreken’.
‘Maar ik wil graag een uitdraai.’
‘De huisarts wil een telefonische afspraak met u maken.’
‘Mag ik een uitdraai van u hebben?’
‘Wanneer kan de huisarts u bellen?’
De huisarts belde, en ook mijn moeder werd afgevoerd naar de hematoloog. In haar geval omdat een te hoge Von Willebrandfactor kan duiden op een naderende TIA. Lekker dan.
De volgende die door mij richting bloedonderzoek werd gepusht, om niet te zeggen: gedwongen, was mijn vader.
Als zijn uitslagen nu ook goed, of het verkeerde soort slecht, zijn, rijst de vraag hoe ik dan aan mijn stollingsproblemen kom.
Von Willebrandziekte kan in zeldzame gevallen ook verworven (i.t.t. erfelijk) zijn: ofwel de MS zou dan de oorzaak kunnen zijn, ofwel de (in dat geval inderdaad niet zo ongevaarlijke) Tysabri.
Intussen vond ik twee weken geleden een verdwaald bloedprikformulier in een laatje.
En ik twijfelde. Niet aan het bloedprikken: de rush van mijn ontdekking had de weinige scrupules die ik nog had volkomen weggevaagd. Wel aan de ernst en de waarde van mijn ontdekking.
Hoe langer ik dóórzocht, hoe meer ik leerde, en hoe meer ik er ook achterkwam dat mijn bloedwaardes danwel ziek-naar-normale-standaarden waren, maar naar zieke standaarden niet noemenswaardig.
Ik moest Zekerheid hebben, voor ik de zoveelste specialist aan mijn verzameling zou toevoegen.
Ik zette de inmiddels bekende vW-kruisjes, en belde tot gekmakens toe naar verschillende (je moet dat afwisselen, het gek maken moet niet te snel gaan) poli-afdelingen.
Vandaag was de uitslag compleet.
Mijn vWF was ten opzichte van de eerste keer nog een extra 17 punten gedaald. Ruim in de zieke zone.
Heh.
Ik weet in elk geval dat ik straks niet voor niets naar de hematoloog ga.
(En mocht u zich, na het lezen van dit alles, afvragen waarom ik zo luchtig doe: omdat het ondanks alles vrij onschuldig is. Had ik de ernstigste vorm van Von Willebrand gehad, dan had ik allang het loodje gelegd. Ik moet geen kinderen krijgen, dan bloed ik dood (soort van), maar de kans op kinderen was zo al verwaarloosbaar klein. Blijven over mijn bloedblaren, blauwe plekken, heftige menstruaties en slechthelende wonden, maar da’s niets nieuws, dat ben ik allemaal al gewend.
Dus wat werkelijk overblijft is de vreugde van de ontdekking en het gelijk-hebben. Ha!!)
dinsdag 06 oktober
4 | 13:18
Insluiten, uitsluiten
Voor haar verjaardag schonk ik mijn moeder 50 potjes Hak-groente.
(En nee, dat feit is nu geen onderwerp van gesprek. Heusch, het was een welkom geschenk)
Omdat zij geen plaats had om 50 potjes te bergen, beloofde ik dat ik die taak op me zou nemen. Tgv ziek en moe etc was ik daar echter nog niet aan toe gekomen, en dus stonden alle potjes de afgelopen maand achterin mijn mini-autootje.
Toen ik dat terloops noemde stoof mijn moeder op: dat ik in dat geval alle potjes meteen kon weggooien, dat zij weigerde ze nog te eten, want dat in auto's altijd uitlaatgassen blijven hangen, dat is algemeen bekend, en zeker in zo'n klein autootje met weinig ruimte waren nu alle potjes aangetast door de gassen, niet geschikt voor consumptie, zwaar giftig.
Ik persoonlijk vind dat grote kletskoek.
Niettemin, voor de zekerheid. Alvorens ik de potjes middels Een List alsnog aan mijn moeder weet te slijten, zou ik graag van u willen weten: is het inderdaad grote kletskoek? Of heeft mommy-dearest een punt, of zelfs maar een puntje?
Voor haar verjaardag schonk ik mijn moeder 50 potjes Hak-groente.
(En nee, dat feit is nu geen onderwerp van gesprek. Heusch, het was een welkom geschenk)
Omdat zij geen plaats had om 50 potjes te bergen, beloofde ik dat ik die taak op me zou nemen. Tgv ziek en moe etc was ik daar echter nog niet aan toe gekomen, en dus stonden alle potjes de afgelopen maand achterin mijn mini-autootje.
Toen ik dat terloops noemde stoof mijn moeder op: dat ik in dat geval alle potjes meteen kon weggooien, dat zij weigerde ze nog te eten, want dat in auto's altijd uitlaatgassen blijven hangen, dat is algemeen bekend, en zeker in zo'n klein autootje met weinig ruimte waren nu alle potjes aangetast door de gassen, niet geschikt voor consumptie, zwaar giftig.
Ik persoonlijk vind dat grote kletskoek.
Niettemin, voor de zekerheid. Alvorens ik de potjes middels Een List alsnog aan mijn moeder weet te slijten, zou ik graag van u willen weten: is het inderdaad grote kletskoek? Of heeft mommy-dearest een punt, of zelfs maar een puntje?
maandag 05 oktober
1 | 23:10
Patient Zero
Van apen kwamen we op zielige vastgeketende beren in Roemenie, vandaar op de beruchte verwaarloosde weeskindertjes, vergeleken bij wie de beren nog een droombestaan hadden, van de weeskindertjes vervolgens op Ceausc- hoe je het ook schrijft en toen sprak mijn vader: '... en behalve dat niemand zich om hen bekommerde hadden ze ook nog AIDS'.
Daar zette ik mijn vraagtekens bij.
'Wanneer was Ciao-dinges? Want de grote AIDS-golf is in Amerika pas in 1984 begonnen hoor...'
'1982', sprak mijn vader. 'Precies in de tijd dat ik daar was.'
Hetgeen hij met zoveel nadruk zei dat ik mijn vader, en het ontstaan van AIDS, ineens in een heel ander daglicht zie...
Van apen kwamen we op zielige vastgeketende beren in Roemenie, vandaar op de beruchte verwaarloosde weeskindertjes, vergeleken bij wie de beren nog een droombestaan hadden, van de weeskindertjes vervolgens op Ceausc- hoe je het ook schrijft en toen sprak mijn vader: '... en behalve dat niemand zich om hen bekommerde hadden ze ook nog AIDS'.
Daar zette ik mijn vraagtekens bij.
'Wanneer was Ciao-dinges? Want de grote AIDS-golf is in Amerika pas in 1984 begonnen hoor...'
'1982', sprak mijn vader. 'Precies in de tijd dat ik daar was.'
Hetgeen hij met zoveel nadruk zei dat ik mijn vader, en het ontstaan van AIDS, ineens in een heel ander daglicht zie...
zondag 04 oktober
1 | 17:39
Sociaal
Op de gevel van een flatgebouw een bord van één van de Haagse woningbouwverenigingen, waarop men laat weten dat 'prestatiegericht onderhoud' wordt verricht.
Erg attent om op die manier de bewoners te waarschuwen dat het om de prestatie gaat, niet om het resultaat. Niet een werkende badkamer en keuken is het streven, maar het feit dat de bouwvakkers ondanks rugklachten, echtscheiding, drankproblemen en griep op het werk zijn verschenen.
Voorkomt toch teleurstellingen.
(In de veronderstelling hooguit een paar resultaten te krijgen, die allen zouden verwijzen naar de wooncorporatie in kwestie, googlede ik op 'prestatiegericht onderhoud'. Blijkt het tot mijn verbijstering een algemeen gebruikt en geaccepteerd begrip te zijn. Het is waar, de Nederlandse taal is stervende...)
Op de gevel van een flatgebouw een bord van één van de Haagse woningbouwverenigingen, waarop men laat weten dat 'prestatiegericht onderhoud' wordt verricht.
Erg attent om op die manier de bewoners te waarschuwen dat het om de prestatie gaat, niet om het resultaat. Niet een werkende badkamer en keuken is het streven, maar het feit dat de bouwvakkers ondanks rugklachten, echtscheiding, drankproblemen en griep op het werk zijn verschenen.
Voorkomt toch teleurstellingen.
(In de veronderstelling hooguit een paar resultaten te krijgen, die allen zouden verwijzen naar de wooncorporatie in kwestie, googlede ik op 'prestatiegericht onderhoud'. Blijkt het tot mijn verbijstering een algemeen gebruikt en geaccepteerd begrip te zijn. Het is waar, de Nederlandse taal is stervende...)