Vorig Archief - Volgend Archief
maandag 31 december
Ja, inderdaad. Dat laatste, dat was een hele gewone, on-feestelijke, keukenanecdote.
Net of er geen jaarwisseling bestaat.
Maar die is er wat mij betreft ook niet.
Van mij krijgt u geen blije champagnegroeten. Ik zit nog volop in 2012; niet omdat dat nou zo’n tof jaar was, maar omdat mijn lichaam zich er blijkbaar prima thuis voelde, en zich wanhopig vastgrijpt. Dus deze oudjaarsdag bracht ik geheel in 2012-stijl door, namelijk: ziek. En slapend.
Mijn wekker stond vanmiddag om halfzes, zodat ik nog net voor sluitingstijd naar de winkel kon om mijn laatste boodschappen te doen. Oh, en naar de apotheek.
Om halfzes dacht ik, volkomen brak en slaapdronken, en tegelijk lichtelijk euforisch omdat ik eindelijk had geslapen: ‘ach nee, ik had toch eigenlijk niets nodig, het kan allemaal wel wachten, ik lig zo lekker en er is nog zo ontzettend veel slaap over... laat maar...’
Dat blijken dus beslissingen te zijn die je niet kan en mag maken, als je brak en slaapdronken en lichtelijk euforisch bent.
Want het kon helemáál niet wachten.
Dus nu heb ik voor morgen niets te eten. En geen medicijnen.
Intussen is het hier, in het dorp dat mijn wijkje is, al drie dagen oudjaarsdag.
Jaar na jaar keek ik als kind vanuit mijn raam, in het ‘rijke, beschaafde, welopgevoede deel’ van diezelfde wijk, uit over het gedeelte waar ‘de boeren’ woonden. Of het plebs, zo u wilt. Amper twee straten van de onze verwijderd, maar een wereld van verschil. Daar woonde het gespuis, de pestkoppen, de onruststokers en vandalen. Daar durfde ik ‘s avonds niet alleen te lopen.
En daar liep, elk jaar weer, het vreugdevuur uit op een zeer goed geslaagde en onblusbare brand, waarvan de vlammen tot ver boven de huizen zichtbaar waren.
En daar woon ik nu zelf.
Wat betreft alle onaardige ‘plebs’-kwalificaties blijkt het alleszins mee te vallen.
Het is dorps, er zijn kindertjes, het gemiddelde opleidingsniveau zal ongetwijfeld een stuk lager liggen dan mijn oude straat, waar voornamelijk Rotary-leden van hun vervroegd pensioen zaten te genieten, na een moordend zwaar werkzaam leven als advocaat, arts, econoom, politicus. Mijn naaste buurman nu is loodgieter. Blijkt in praktijk een stuk handiger en aangenamer.
Maar feit is en blijft: they sure love their vuurwerk.
En dus is het pleintje, recht voor mijn deur, al enige dagen het officieuze lanceerplatform voor.. nou ja: àlles. Rotjes, vuurpijlen, strijkers, kleuters, fietsende voorbijgangers.
Vanmorgen bleek dat mijn geleegde biobak was gebruikt voor wat vermoedelijk een modern soort carbidschieten is geweest. Ik vond het ding anderhalve straat verder in de bosjes terug, enigszins gehavend en besmeurd met vuurwerkmodder.
U begrijpt wellicht: voor mij is de lol er allang af.
Ik houd ramen en deuren gesloten, hoop het beste maar verwacht het ergste; en blijf, mijn dekentje, knuffelbeer en kruik omklemd, lekker in mijn warme bed voor de tv. Tot alles weer rustig en stil en normaal is.
En dat zal dan wel 2013 en ‘gelukkig nieuwjaar’ heten.
Pas goed op uzelf. En heb het goed.
'Wanneer u', zo gaat de Huisvrouwentip uit Grootmoeders tijd, 'te veel zout in uw gerecht hebt gedaan, voeg dan een aardappel toe! De aardappel neemt het zout op en neutraliseert zo de smaak!'
Punt is: ik heb nooit een grootmoeder om van te spreken gehad.
Mijn vaders moeder, die was een èchte Moeder en Huisvrouw. Als ik mijn vader mag geloven deed die droomachtige dingen met puddingen; en haar tulpenbollen in de hongerwinter? Man o man, om je vingers bij af te likken. Je was bijna gaan hopen dat het nooit meer vrede werd.
Maar deze godin kreeg, op haar zoveel-een-vijftigste, heel banaal en aards borstkanker, en heeft het nooit tot Grootmoeder mogen schoppen.
Mijn moeders moeder was een 'Philipsvrouw'. Echtgenoot natuurkundige, hoog in de gelederen van het zgn. NatLab van Philips in Eindhoven. En zij dus, zoals dat toen ging, in bezit van een dienstmeisje en kokkin. En naaister, zo staat me vaag bij.
Zelf moest ze ook zo nodig ambities hebben, en besloot dat ook vrouwen uit 1907 best arts konden worden.
Hoe dan ook: mijn oma was beslist geen archetypische Grootmoeder of Huisvrouw. Mijn oma was, neem me niet kwalijk en met alle respect voor de vrouw, een Grootmoeder van niets.
Daarbij was ze al op mijn vijf-en-een-halfste dood, dus aan kooktips zijn we sowieso nooit toegekomen.
Was ze gewoon met een boer getrouwd, was ze zelf gewoon boerin geworden, en ook gewoon tot mijn vijf-en-dertigste blijven leven, dan had ze me kunnen inlichten over de betrouwbaarheid van dit soort handige tips. Me kunnen vertellen in hoeverre die trucjes op waarheid zijn gebaseerd, of dat ze niet meer dan een mythe zijn.
En dan had ik nu geen bremzoute soep met een goed gaargekookte, maar volkomen zoutelóze aardappel zitten eten.
vrijdag 28 december
Laat niemand me ooit nog wijsmaken dat de psyche het lijf beïnvloedt. Dat er zoiets zou bestaan als een goed humeur die het immuunsysteem versterkt, en andersom.
Eind november bevond ik mij vrij acuut in wat ik zou beschrijven als een microdepressie.
Gedurende mijn langlopende en toch wel indrukwekkende carrière als psychiatrisch patiënt - van kindsterretje tot volwassen professional - heb ik mezelf nooit als depressief durven beschouwen. Depressie, dat was veel groter dan die sombere buien die ik had. Veelomvattender dan dat. Nee, anders dan ‘somber’ was ik niet bereid het te noemen; hoe frequent of hevig die somberheid ook was. Altijd kwam ik nog mijn bed uit, at - of at juist zeer bewust en actief niet, maar dan zat daar tenminste óók een plan achter. Altijd was er nog ruimte om boos te zijn, verdrietig, bang. Altijd wilde ik verder leven, en zelfs als dat er niet in zat, dan was er nog dat kleine stukje hang naar leven, dat ervoor zorgde dat ik wilde willen. Erg ‘meta’, maar het was er.
Eind november stroomde ineens, zonder aanwijsbare reden, alles weg.
‘I ticked every box’, om het zomaar uit te drukken. Ik had geen honger en geen trek; ik hàd noch zàg ergens zin in. Zag geen nut niet in opstaan, wassen, aankleden, in wat voor activiteit ook.
Die 21ste december, het zogenaamde einde van de wereld, dat mocht van mij ook wel de 1e zijn. Kan mij wat schelen, ‘t was toch allemaal tijdverspilling.
Vlak, was ik. Vlak en lusteloos en apathisch en passief.
Klassieke depressie - ware het niet dat ie hooguit anderhalve week duurde. En dan mag het formeel geen depressie heten.
Maar het moge duidelijk zijn: ik zat niet lekker in mijn vel. Geen sprankje levenslust, en derhalve, volgens de regelen der psychosomatiek, geen sprankje afweersysteem.
In diezelfde anderhalve week werd mijn moeder geveld door de griep.
Niet een beetje geveld, maar echt, gróóts. Als een allesverwoestende orkaan door een tropische regenwoud.
Ze viel, smakte neer, lag in een tijdsbestek van een paar uur volkomen voor pampus, en bleef daar een week liggen. Koortsig, kreunend, puffend, hoestend en weeklagend. Te moe voor zakdoeken, te moe om zelfs maar een hand voor de mond te houden, sprayde ze haar talloze bacillen en viri gul de wereld in. Middenin de vuurlinie stond ik, maar het maakte me niet uit: ik was immers vlak en futloos, en het einde kon me niet snel genoeg komen. Wees welkom, beestjes, en leg ook mij lam.
Er gebeurde niets.
Helemaal niets.
Ik wachtte twee incubatietijden lang, wachtte tot mijn moeder al lang weer tot leven was gekomen, en er gebeurde nog steeds niets.
Maar.
Laat niemand me ooit nog wijsmaken dat de psyche het lijf niet beïnvloedt.
Daags na alle incubatietijden, de dag dat mijn moeder zich weer buiten waagde, trokken de wolken weg.
Niet letterlijk - ik heb in december nog geen zon gezien - maar: uit mijn brein. De watten losten op, er kwam, zo u wilt, weer wat licht in mijn hart.
Het was 12 december. Ik weet het nog goed.
De dag ervoor was ik nog, in diepe misère verzonken, bij de neuroloog geweest.
Nee, de MS gaat best, ik loop veel, ik doe van alles.. nouja.. mwah.. tsja... pfftttsssvvvvvvv.... - meer dan wat vaag gezucht en gestamel was er niet uit me gekomen. Meest ongeïnspireerde, ongezellige, vreugdeloze gesprek dat ik ooit met mijn neuroloog heb gehad.
Ja, het lichaam wilde best. Maar die stemming.
12 December, dus. Het licht ging aan, het lijf ging uit.
Sindsdien, en zonder tussenpozen, werkt de MS op volle toeren.
MS heeft er zin in, MS heeft maanden aan stress en angst en overbelasting gespaard, en gaat helemaal uit zijn dak.
Sinds 2007, sinds ik met mijn infuus begon, niet meer zo moe geweest.
Ik tril, heb teveel spierspanning maar te weinig kracht, spasmen, momenten waarop alles vanuit het niets gaat draaien-draaien-draaien.
Waar ik een maand geleden nog met redelijk gemak en op hoge snelheid een halfuur kon wandelen, kom ik nu met moeite de gang door.
En moe, zo ontzettend wanhopig moe...
‘Laat die apocalyps alsjeblieft niet doorgaan’, dacht ik; want behalve dat ik het inmiddels niet meer wilde, had ik nu eenvoudig niet de energie om te vluchten, mezelf te redden, mocht dat nodig zijn.
Het rumoer maakte al wat ik verder aan aandoeningen heb wakker. Uit alle uithoeken van mijn lichaam kwamen ze tevoorschijn; zagen dat er een feestje was en besloten, uitgerust en vol energie, gezellig mee te doen. Alles tegelijk, als overenthousiaste, ongecoördineerd over elkaar heenbuitelende kleuters.
Meer dan twee weken lang, onafgebroken ziek.
Soms lijkt het beter te gaan. Ben ik ineens zo goed als klachtenvrij. Om dan net zo hard weer om te slaan. Me neer te sabelen.
Nee. Laat niemand me ooit nog wijsmaken, dat de psyche het lijf... tsja..
Hoe de wind ook waait: laat het tenminste duidelijk zijn dat je met mij alle kanten op kan...
donderdag 27 december
Goed nieuws!
Ik kom met een doel, een doel voor ú.
Ik weet namelijk wat u gaat doen morgen, of, als u dit leest: vandaag.
U gaat naar de Aldi.
Nee, nou niet protesteren en ontkennen.
Heus, u gaat naar de Aldi, speciaal voor mij.
Lief van u, erg aardig.
Laat me uitleggen.
Ziet u, vorig jaar schafte ik mij rond kerst vier zogenaamde ‘dessertglaasjes’ aan. Snoezige kleine glaasjes, gevuld met chocolade-, frambozen-, caramelmousse. Kijk, deze (klik!)
Ik heb een zwak voor zowel snoezige kleine glaasjes als toetjes van zuivelige oorsprong, dus dit was, wat men noemt, een win-win-situatie. Het kon niet fout gaan.
Het bleek hàlf fout te gaan.
Er blijkt een hoop mis te kunnen gaan, als toetjes behalve van zuivelige ook van Aldische oorsprong zijn.
Het spul bleek, grof gezegd, niet te vreten. Twee van de vier probeerde ik; bij de andere twee probeerde ik niet eens, die gingen rechtstreeks door de gootsteen.
Ik had vier hele dure glaasjes gekocht, zo moest ik het maar zien.
Ik koesterde de glaasjes, en vooral ook: hun dekseltjes.
De standaard bakjes van portietoetjes hebben dezelfde diameter als hun volwassen equivalent; dus deksels van yoghurtbekers zijn ook te gebruiken voor minibakjes. Maar deze glaasjes waren uniek, in hun formaat.
Een jaar verder, zijn we.
Dagelijks gebruik ik de glaasjes. Dagelijks gebruik ik ook de dekseltjes.
Heel voorzichtig ben ik dit jaar met die dekseltjes geweest. Ik waakte over hun lot; als de schoonmaker in de keuken was volgde ik elke handeling met argusogen. Wáág het niet om in al je ijver mijn dekseltjes weg te gooien, ze zijn heilig!
Niettemin sneuvelden er twee.
En waar twee deksels, dat begrijpt u ook wel, al te weinig zijn voor vier glaasjes, lijk ik binnenkort ook van die laatste twee afscheid te moeten gaan nemen.
En dus kocht ik ook dit jaar weer twee toetjes.
Want Aldi heeft ook wel gemerkt hòe populair ze waren (waarom is me een raadsel, maar goed, over smaak, etc) - en de aanbieding herhaald.
Schattige glaasjes, zei mijn moeder toen we in de rij stonden.
Ja, daarom koop ik ze ook. Niet eens voor de glaasjes, maar voor de dekseltjes.
Waarop ze mij voor gek verklaarde.
Voor knèttergek.
Ze zei het met zo’n furie dat ik het me ergens wel aantrok.
En besloot, om toch nog wat geloofwaardiger waar voor mijn geld te hebben, de toetjes weg te werken. Als in: op te eten.
Misschien had ik me vergist, bedroog mijn geheugen me. Zo erg konden ze toch niet zijn geweest?
Nee.
Veel erger.
Het was of ik frambozenzalf naar binnen stond te lepelen.
Als scheerschuim kleefde het aan mijn gehemelte, mijn tanden, mijn tong. Het was nauwelijks door te slikken, en had daarbij een weerzinwekkende chemische voor-, bij- en nasmaak.
Dus.
Ik ga mooi niet nòg twee van die bakjes eten.
En mijn moeder heeft ergens ook wel een beetje gelijk: een euro uitgegeven voor een plastic dekseltje is gekkenwerk.
Dus de beurt is aan u.
Gaat u nou morgen naar de Aldi, en doet u uzelf fijn een dessertglaasje cadeau.
De toetjes zijn.. eeh.. [trekt makelaarsjas aan] bijzonder romig, en bieden een interessante sensatie voor alle zintuigen. Behalve een ongeëvenaard mondgevoel is daar bovendien een boeiende smaak die uw smaakpapillen zullen verassen, sorry: verrassen.
En als u dan bent bijgekomen van deze ervaring, dan stuurt u het dekseltje aan mij.
En dan nog eens. Want hoe meer, hoe liever.
Ja. Uitstekend idee, al zeg ik het zelf.
Bij voorbaat zeer hartelijk dank.
Als u mijn adres nog niet hebt, dan geeft u maar een gil. Ik stuur het u met liefde.
dinsdag 25 december
On a side note: ik zou het wel erg waarderen als de vogelspinnen van Den Haag e.o. zich in hun vrije tijd elders zouden ophouden dan in mijn woonkamer.
Echt hoor, ik heb niets tegen spinnen, ben nooit bang voor ze geweest.
Maar er zijn grenzen.
En ik schrik me het lazarus als er op mijn sneeuwwitte kamermuur ineens een soort achtpotige langharige dinosaurus rondbanjert.
Voor de arachnofielen en andere semi-Grissoms onder u (ja, Frenetiek, I'm talking to you...): nee, sorry, geen foto genomen. Ik had het veel te druk met zien hoe ik het beest in vredesnaam naar buiten moest krijgen. Je zou zeggen dat ook voor spinnen geldt dat overgewicht de bewegingsvrijheid enigszins beperkt, maar dit monster ontweek me met een behendigheid waar menig vecht- of balsporter jaloers op zou zijn...
Ineens snap ik het. Waarom vandaag zo vreemd en onwerkelijk voelt.
Waarom ik me zo ‘gedesorienteerd' voel, in tijd.
Steeds denk dat het zondag is, in plaats van kerst-zondag; en waarom ik doorlopend de neiging heb om mijn vuilniszak klaar te zetten voor morgen-‘maandag'-ochtend.
Het is voor het eerst in járen, realiseerde ik me net, dat kerstmis niet in of aansluitend aan een weekend valt, maar midden in de week. De laatste keer was 2008, toen het op een donderdag viel. En zelfs toen... waren in 2008 de winkels al open, tweede kerstdag?
't Is goed mogelijk dat het toen op donderdag èn vrijdag ‘zondag' was.
Dinsdag, Puck. Het is dinsdag, vandaag. En morgen is het woensdag, en overmorgen word ik gewoon weer in het ziekenhuis verwacht voor mijn maandelijkse infuus. Op een donderdag. Vrijdag is het vrijdag, en pas over vijf dagen hoef ik me druk te maken over het vuilnis.
Gelukkig was de Jumbo vandaag gewoon open.
Vreemd en schandalig en ‘zijn we nou helemaal gek geworden, is dan niets meer heilig?!' - maar erg fijn.
Houdt me, letterlijk, bij de tijd; en ze hebben een koffie-automaat. Ook niet onbelangrijk, voor de koffie-loze koffie-verslaafde, die voor een dagelijkse ‘fix' afhankelijk is van supermarkten, de apotheek, ziekenhuiswachtkamers, de woningbouwvereniging.....
(elke verslaafde heeft zo zijn adresjes)
En hoe was uw kerst, tot nu toe..?
maandag 24 december
Vóór de avond valt zal ik naar mijn vader gaan, om zijn wenkbrauwen te knippen.
‘Ja, ik moet eens aan mama vragen of ze dat doet’, zei hij, toen ik hem eerder vandaag bij Albert Heijn tegenkwam en opmerkte dat hij zo langzamerhand vlechtjes in zijn wenkbrauwen kan knopen.
‘Mama’, dat is de oplossing voor alles. Gescheiden of niet. Mama, dat is de liefde van zijn leven, en hij voor haar. Ze konden niet meer in één huis leven, en de gemeente laat nou eenmaal niet toe dat binnen een relatie twee huizen worden gehuurd. Dus er zat niets anders op dan voor de wet te scheiden. Maar in hart en ziel zijn ze voor eeuwig verbonden.
En dus komt mijn vader voor zijn wenkbrauwen nog altijd gewoon bij haar. Belt hij haar als hij een mooi programma op tv ziet. Als hij iets leuks of raars of naars van een kennis heeft gehoord. Als hij zich niet lekker voelt. Of gewoon, zomaar.
Uit betrouwbare bron (dat wil zeggen: zijzelf) weet ik echter dat mijn moeder op het moment nogal veel aan haar hoofd heeft. Dat ze bovendien bloednerveus van mijn vader wordt. Omdat ze zich permanent, en steeds meer, zorgen om hem maakt, en zijn concrete aanwezigheid dat alleen nog maar bevestigt en versterkt. Dat zijn bestaan ‘ontkennen’ en negeren af en toe gewoon rustiger is, voor alle partijen.
Haastig zei ik dus: je kan het zelf toch doen, dat knippen?
Maar hij is aan één oog blind. En hij vertrouwt zichzelf niet, met schaartjes. ‘Ik heb nog maar één goed oog’, zei hij; ‘dat wil ik niet in gevaar brengen’.
‘Nou, kijk aan!’, zei ik monter; ‘dan heb je dus ook één ander oog om op te oefenen! Daar kan je toch niets meer aan verpesten.’
Maar daar was hij zelf minder enthousiast over.
Nee, hij moest maar gewoon aan mama vragen, maar het kwam er steeds niet van.
En dus, mijn moeders huidige staat-van-zijn indachtig, ga ik zelf straks langs. Gewapend met scharen en messen.
Nog geen jaar geleden zei mijn moeder, in een bijzin van een bijzin, dat het nou eenmaal de normale gang van zaken was, de circle of life: dat kinderen op een gegeven moment voor hun ouders gaan zorgen. Dat hoort er bij: op een dag doe jij je ouders in bad, in plaats van andersom.
Bekijk het zeg, ik peins er niet over, gatverdarrie - was mijn reactie.
Nog geen jaar geleden.
Nu realiseer ik me: het gaat allemaal niet zo plotseling. Je staat, over het algemeen althans, niet van de ene op de andere dag met een sopje bij het bed van je ouders.
Het is een proces, een verloop.
Gisteren was ik al even bij mijn vader. Post van mij afhalen, die nog steeds bij hem wordt bezorgd.
We praatten even, hij noemde dat hij vorige week was gevallen, achterover met zijn rug op een stoel. Dit als verklaring voor het feit dat zijn interne verhuizing vertraging heeft opgelopen - de gebeurtenis an sich leek hem verder niet zo te deren. Maar met die verhuizing was het lastig, hij kon nu niets meer tillen. Oh, maar zeg het alsjeblieft niet tegen mama, voegde hij er nog aan toe.
De man is, behalve letterlijk, ook sociaal slechtziend; maar dat mama niet tegen dit soort berichten kan heeft zelfs hij inmiddels door.
Ik herinnerde me nog een andere val van hem.
Een val die een hele gemene wond op zijn been had achtergelaten.
Ik vertrouwde het voor geen cent, dit vage ‘achterover vallen’ van hem.
Zeker aangezien ik mijn stollingsproblemen van hem heb, en zijn huisarts daarbovenop in al zijn (on)wijsheid bedacht heeft dat mijn vader ‘gezien zijn leeftijd’ toch maar eens bloedverdunners moest gaan slikken.
Joost mocht weten wat er nu allemaal gaande was, in dat tere ruggetje van hem.
Onder luid protest, maar onverbiddellijk, hees ik zijn colbertje op, trok over- en onderhemd uit zijn broek en inspecteerde.
Niets te zien, behalve een schaafwondje. Goddank.
Maar, ik wil maar zeggen. Er komt een dag dat, ook tot je eigen verrassing, het heel normaal is om voor je ouders te zorgen.
Het begint bij een broodje meenemen als je toch bij de super bent. Dan een wondje, een blauwe plek, een lichte kneuzing die je verzorgt. Het zalfje smeren, waar hij niet bijkan.
Dan knip je eens een wenkbrauw.
En zo zal je dan op een dag inderdaad misschien, waarschijnlijk, met dat sopje bij het bed staan.
’t Is een glijdende schaal.
Maar niet noodzakelijk àfglijdend.
zaterdag 22 december
‘Screentest’, heet het programma. Het interview-programma waarin Lee Towers de zinssnede ‘op de kieper beschouwd’ gebruikte.
Tijdens één van mijn zoveelste zapreizen zie ik een decor dat me bekend voorkomt.
Is dat niet..?
Ik blijf hangen, gewoon omdat ik mijn bron-loze stukje zo toch wat slordig vind, en ik het mogelijk wat minder vaag kan laten zijn.
Er blijkt net een interview te zijn afgerond met een jonge vakbondsleider. Een moeilijk interview, zo zegt de presentator; want een lastig, precair onderwerp en hard te kraken noten, die vakbondsfiguren. Complimenten van de jury aan de interviewster, goed werk; en hartelijk dank aan de vakbondsleider. Het blijkt een piepjonge Paul Rosenmoller.
Ach, dat had ik graag willen zien!
Gewoon als eerbetoon, aan dat wat gemist is, blijf ik nog even hangen.
De volgende kandidaat is een jochie van 16.
Klas overgeslagen, nu net klaar met het gymnasium.
Arrogant betwetertje. Wim Bosboom, één van de juryleden, vindt hem prettig arrogant, moet om hem grinniken; ik vind hem vooral bloedirritant.
Maar hij gaat Boudewijn Büch interviewen. En ik ben beslist benieuwd hoe dàt gaat uitpakken.
Wel goed, eigenlijk. Moet zelfs ik toegeven.
Paul Witteman (nog met een bizar oranje-rood kapsel) zegt erg onder de indruk te zijn. Toen hij zelf, op zijn 28ste, voor het eerst op televisie kwam, lag er naderhand een plasje onder hem, zo zenuwachtig was hij geweest. Als je al op je 16e zo kunt interviewen: chapeau!
Het jongetje wint de kwalificatieronde en mag door naar de finale.
Als het programma afgelopen is besluit ik hem te googlen.
Wat is er geworden van deze journalist-in-de-dop?
Niets.
Of, dat wil zeggen: heel veel.
Tussen zijn 16e en 26e heeft hij gestudeerd: Oxford en Cambridge, Amsterdam. Het tijdschrift MillenniuM opgericht; stagiair en later vaste medewerker bij NRC Handelsblad geworden. Boeken geschreven.
In tien jaar tijd. Pas zesentwintig oud.
Geen grote loze woorden meer, maar opgegroeid, zijn ambities meer dan waargemaakt.
Van een jongetje een man geworden; betekenisvol, invloedrijk.
En toen kwam er, op een Hongaars landweggetje, een auto.
Joris Abeling.
Het raakt me, dieper dan ik voor mogelijk had gehouden.
Ik weet niet precies waaròm.
Is het omdat het juist vandaag is?
Precies twee jaar geleden, dat mijn eigen ‘Joris’ werd gecremeerd.
Mijn ‘Joris’, ook zo getalenteerd, zo waardevol, zo gemist.
Plotseling het besef hoe groot en hoe klein de wereld is. Ieder zijn eigen wereldje, en de hele wijde wereld vol van dergelijke microkosmossen.
Overal Jorissen. Onbekenden, naamlozen. Joris wie?!
Maar voor wie het weten: Die. Natuurlijk die. En hoe kan het dat je nog nooit van hem, of haar, hebt gehoord, hoe kunnen we ooit zonder hem verder?
Wie het weten, weten ook hoe groot het universele gemis is.
Wie het niet weten.. tsja..
Hetzelfde gevoel als ik zo vaak heb, als er een overledene wordt herdacht middels een uitgebreid In Memoriam.
Anil Ramdas, Jeroen Willems.
Mensen die ik hooguit van naam, van gezicht kende. Verder dan een ‘vind ik leuk’ was ik, in gedachten, nooit gekomen.
Totdat ik herinneringen lees, en wéét: vind ik meer dan leuk.
Veel meer dan leuk.
Raakt mijn hart, mijn ziel.
Het gevoel van gemis, van spijt. Dat ik me wel voor mijn kop kan slaan: had ik maar beter opgelet, had ik dat geweten, dat wat ik miste al die tijd al aanwezig was. Recht voor mijn neus.
En nu niet meer.
Overal Jorissen die overal ter wereld, op elk willekeurig moment, wegvallen.
Zonder dat jij of ik het weten: overal talent en schoonheid en rijkdom die ons ontvallen. Rijkdommen waarvan we ons niet eens bewust waren.
Overal naamloze passanten.
Die allemaal, wanneer ze wegvallen, ergens in iemands leven een eeuwig gapend gat achterlaten.
Joris Abeling.
En T.
De wereld weer een stukje armer.
Iedereen merkt het. Maar (bijna) niemand weet het.
woensdag 19 december
Het moet toch niet gekker worden.
Kom slaapdronken de keuken in, wil het gas aanzetten - niets. Klikdingetje, de automatische ontsteking of hoe dat heet, klikt niet meer.
Kapot, is mijn eerste gedachte. Zomaar vanuit het niets. Jasses.
Ouderwets lucifers dan maar.
Ik doe het licht aan om lucifers te zoeken - licht doet niets.
Koelkast open - koelkast doet niets.
WTF??
Hebben ze me nou werkelijk afgesloten, bij Eneco?!
Tegen beter weten in de computer aan.
En die doet het wèl.
Hele huis door, alles onderzoeken.
Licht in de woonkamer, licht op de wc - alles doet het.
Behalve de keuken. En de gang.
Stop blijkt doorgeslagen.
Midden in de nacht, terwijl het enige wat er op dat moment op die groep áán stond, de koelkast was.
Ik dacht dat stoppen alleen doorslaan door overbelasting? Wat is er zo belastend aan een simpel koelkastje?
Nee, echt, het wordt hier steeds mysterieuzer, op electriciteits-gebied...
(Dit is een vervolg op een nog te schrijven stukje. Over de mysteries in dit huis, op electriciteits-gebied. Maar ja, soms wordt men ingehaald door de feiten. En komt een vervolg nog vóór het begin...)
dinsdag 18 december
Midden op straat, een impromptu praatje met een wildvreemde.
Ze vraagt naar mijn kruk, zij moet binnenkort een operatie ondergaan en zal dan ook met krukken moeten lopen. Hoe gaat mij dat af?
Ik antwoord, zo goed en kwaad als ik kan; geef wat tips.
Ze vertelt, uit zichzelf.
Over de komende en de reeds ondergane operaties. Over het afgelopen jaar: haar beide kinderen terminaal ziek geworden, een schoonzoon de diagnose MS.
Net als jij, zegt ze.
Je verdient het niet, zo mooi en zo jong nog... ik zou je zo veel beter wensen..
Dank voor het advies over de kruk, voor het luisteren.
Ik praat er eigenlijk nooit over, met niemand, maar soms..
Mag ik je een knuffel geven?
Ik hoop je nog eens tegen te komen.
Dag, lieverd!
Ik wou dat ik kon ontmoeten, kon zijn, wie anderen in mij zien.
maandag 17 december
Als ze me hiermee willen lokken, zij van Notes from the Universe, dan is dit geen goed begin.
Dit vertelt hun 'Demo':
In all battles of the heart over the mind, go with your heart.
Because, truly, Puck, it's a lot easier for your mind to catch up
with your heart, than for your heart to catch up with your mind.
A whole lot,
The Universe
Not that I don't love your mind, Puck.
Ja, dat is je geraaie. Potverdikkie.
Mijn mind, da's al wat ik heb.
Mijn heart is voor geen cent te vertrouwen.
Nee, ik heb zo mijn twijfels, om me op te geven voor mijn dagelijkse 'Note'.
Het universum en ik, we zitten duidelijk niet op dezelfde golflengte...
(via Dymph)
Zappend langs Best24 kom je een wereld aan nostalgie, schoonheid en schattigheid tegen.
Zoals (een fragmentje van) een interview met Lee Towers, waarin hij de zin gebruikt: 'Op de kieper beschouwd...'.
Lijkt me een typisch gevalletje van 'de
zondag 16 december
Mijn moeder (Nora) vond in een boek dit briefje, van mij aan haar.
(klik voor popup)
Voor wie het niet kan lezen, dit staat er:
Stoute Nora,
ik ben een goedevrivriend vanpuPuck. Je moet haar eigenlijk 10 minuten laten lezen. Groeten van de Kerstman.
(Keurig rechts uitgelijnd. Waaròm is me een raadsel)
Op de achterkant het antwoord:
Beste Kerstman,
Ik ben het niet met u eens.
Puck had van half acht tot negen kunnen lezen, maar ze wilde de hele tijd alleen maar op haar hoofd staan. Dan kan je ook niet lezen. Morgen beter!
Dank voor uw briefje. Nora.
Acht of negen moet ik zijn geweest.
Afgaande op het handschrift.
Wanneer was dat, dat ik continu op mijn hoofd stond?
Ja, ook rond die leeftijd. Eerder negen dan, denk ik.
Ik stond niet alleen op mijn hoofd; ook op mijn handen. Te pas en te onpas.
Bijna alle meisjes uit de klas. Het was op een gegeven moment een rage: elke pauze weer, ‘gestapeld’ op de handen staan, tegen de muur. De kleinste eerst, benen wijd. Dan de volgende, ertegenaan en eroverheen. En nog één, en nog één.
De eerste moest vooral sterke armen en uithoudingsvermogen hebben. De laatste moest lang èn lenig zijn, want die stond bijna in een bruggetje over vier, vijf andere meisjes heen. De laatste moest ook dapper zijn, want als één van de voorgangsters ‘brak’, stortte alles over die laatste heen.
Ik zat in een lastige positie: ik was altijd de langste, maar nooit de lenigste. En zeker niet de dapperste.
Maar het op mijn handen staan op zich deed ik graag. En overal. Buiten, binnen; tegen muren, tegen deuren.
En in de lift.
Daarmee eindigde de hele handstand-periode ook, zeer abrupt.
Ik had de gewoonte om elke keer dat ik in de lift stond direct op mijn handen te gaan staan, tegen één van de wanden. En dan zó, op mijn kop, omhoog te zoeven. De kleine hik die de lift bij zowel start als stop gaf, en die door mijn armen mijn lijf door sidderde.
Maar ik zat ook middenin een groeispurt.
En op een dag, het leek zomaar uit het niets, paste ik niet meer.
Ik zette af, zoals ik altijd deed: de duik naar beneden, handen op de grond; benen omhoog zwaaiend. Zoals altijd. Maar ditmaal raakte ik met mijn voet de achterzijde van de lift. Mijn armen schoten weg en ik klapte met de bovenkant van mijn hoofd lijnrecht op de grond. Het soort beeld waarvan nu youtube-filmpjes worden gemaakt, die je dan bijna kokhalzend wegklikt omdat je heel zeker weet dat de gefilmde dat nooit kan hebben overleefd. Of er tenminste een schedelbasisfractuur of gebroken nek aan heeft overgehouden.
Dat dacht ik ook, op dat moment.
Of, althans: nee, ook toen al stond mijn angst voor overgeven op de voorgrond, bij alles.
Dat er iets beschadigd was, dat was me duidelijk. Maar mijn onmiddellijke en voornaamste angst daarbij was: zou ik misselijk worden, moeten overgeven?
Ik krabbelde overeind, strompelde de lift uit, het huis in, rechtstreeks naar mijn kamer. Zei niets tegen mijn ouders. Niet omdat ik me schaamde of me schuldig voelde, maar omdat er direct moest worden ingegrepen. Geen moment te verliezen.
Ik ging op bed liggen, deed mijn ogen dicht, en wachtte. En wachtte. En wachtte.
Dutte en sliep en wachtte nog meer.
Tot ik het idee had dat het gevaar was geweken.
Ik stond op - en ging verder met mijn leven.
Maar ik kan me niet herinneren dat ik daarna ooit nog op mijn handen heb gestaan.
‘Ik vind het nogal dapper’, zei mijn moeder, in reactie op dit briefje.
Mijn eigen ‘ontberingen’ indachtig vroeg ik: ‘Wat? Dat op mijn hoofd staan?’
‘Nee, van mij. Mijn antwoord. Want ik kon helemaal niet tegen jou op. En dit soort briefjes nekte mij.’
Had ik dat toen geweten.. ik had briefjes bij het leven geschreven...
(Van halfacht tot negen op je hoofd staan - ik moet dit toch eens aan mijn neuroloog voorleggen. Goede doorbloeding is één ding, maar je kan ook overdrijven. Zou ik hiermee zomaar de oorzaak van àl mijn hersen-problemen hebben gevonden...?)
woensdag 05 december
De ellende met spreekwoorden en gezegden is: ze zijn zo narcistisch. Of zo onzeker, maar misschien is dat hetzelfde. Altijd maar hun gelijk willen halen, hun bestaansrecht claimen. 'Zie je wel, ik zei het toch, het is niet voor niets dat ik ooit ben geformuleerd'.
'Haastige spoed is zelden goed', dat is er typisch zo eentje, die zichzelf steeds maar weer wil bewijzen. En dan natuurlijk juist als je toch al ziek en moe bent.
Te laat thuis, doorweekt en de hagel nog in je haar, honger of misselijk of allebei, planning in het gedrang - dat vooral. Dus snel-snel pannetje uit de oven, saus afmaken, rijst opwarmen, en dan: KLAP. Ieniemienie bakje met saus kan het gewicht van de lepel niet aan, en zoals dat dan gaat met lepels: het bakje valt niet gewoon zachtjes en bescheiden om, maar de saus wordt door de hele keuken gekatapulteerd. Over het aanrecht, de vloer, mijn broek, mijn enige (want orthopedische en €1750 euro per paar dus niet echt van 'laten we daar een kast vol van nemen') schoenen.
Gelukkig is het tomatensaus, dus het is in elk geval heel duidelijk wáár het vuil zit.
Schoonmaken, dus. Tot mijn omgeving niet meer kan doorgaan voor een CSI-filmset.
En opnieuw beginnen.
Bij gebrek aan beter wordt het nieuwe sausje aangemaakt met melkpoeder, dat ik in grote hoeveelheden bij AH jat. Of overal waar verder de doseerzakjes creamer voor het oprapen liggen. Alleen omdat ik mijn koffie zwart drink maakt nog niet dat ik minder recht heb op melkpoeder dan witte drinkers. Vind ik.
Melkpoeder, dus.
En vanwege de haastige spoed die, ja ja ik wéét het nou wel, nog steeds niet goed is, blijkbaar ook niet voor mijn zicht, grijp ik in plaats van naar het creamerstaafje een zakje Brufen. Dat er heus, nee echt, heel veel op lijkt.
Nou gaat een gerecht dat om room vraagt, er zelden op vooruit als je in plaats daarvan sinaasappelbruis gebruikt. En zelfs al zou het een fantastische culinaire vondst blijken: mijn maag heeft duidelijk te kennen gegeven het zelfs met de eerste halve dosis niet eens te zijn.
Dus ook deze batch saus gaat weg.
Moet ik het nog hebben over punten van keukenkastjes, vlamvattende pannenlappen?
Nee hè?
Neemt u mij niet kwalijk.
Ik ga eindelijk maar eens eten.
H e e l e r g l a n g z a a m.
zondag 02 december
‘Zal je je alsjeblieft heel goed inpakken?’, had mijn moeder angstig gevraagd; ‘Het is ontzettend koud. Echt waar, ik ben vanochtend naar de T.straat gefietst en ik ben nauwelijks thuisgekomen. Alsjeblieft, pak je dik in. Het is ècht heel koud, Puck, ik overdrijf ècht niet.’
Nee, ze zou vast niet overdrijven. In háár beleving dan.
Dacht ik oneerbiedig.
Maar ik zou in zoverre naar haar luisteren dat ik een muts zou opzetten. Ik had net mijn haar gewassen, en mijn haar blijkt – ik draag het altijd in een vlecht en rol die vervolgens op, dus ik kom mijn haar zelf eigenlijk nooit in volle glorie tegen – het blijkt inmiddels tot mijn achterwerk te komen. Een meter kletsnat haar bij vrieskou is geen goed idee, ongeacht hòe vries die kou werkelijk is.
Dus ik wikkelde alle natheid tot een knoedel, draaide er een elastiek om, daaromheen een grote sjaal en verborg deze wanorde onder mijn net opgegraven ijsmuts.
Eenmaal buiten bleek ‘overdrijven’ nog een understatement te zijn geweest. Er heerste een hyperfrisse lentetemperatuur, maar niet erger dan dat.
Tegen dat ik mijn moeder in de W.straat ontmoette was het onduidelijk of ik nat werd van mijn eigen zweet of van mijn haar, dus ik besloot in elk geval één laag uit te trekken. De sjaal bleef op mijn hoofd, maar de muts ging af.
Zorgelijk vroeg ik moeder: hoe zie ik er uit? Is het niet slordig?
‘Nee, keurig.’, was het antwoord. ‘Maar je ziet er wel uit als een kankerpatiënt. Een prachtige kankerpatiënt, je bent evengoed beeldig, maar niettemin: een kankerpatiënt.’
Haar ‘gruwelijke koude’ indachtig meende ik dat ik ook deze kwalificatie wel met een korreltje zout kon nemen.
Maar toen ik mezelf even later in een etalageruit zag, moest ik haar gelijk geven.
Mijn sjaalwikkelwerk was van een onnavolgbare perfectie. Strak, recht, nog geen enkele dwarse haar kwam er onder vandaan pieken. Ik had er van mijn leven nog niet zo kaal uitgezien.
Dat mijn grauwheid, veroorzaakt door een doorwaakte nacht en schreeuwende rugpijn, zelfs in de winkelruit nog bijna lichtgevend terugkaatste, hielp het algehele ziekelijke beeld niet.
‘Kan ik niet gewoon doorgaan voor een hele orthodoxe moslim..?’, probeerde ik nog.
Nee, zei mijn moeder zeer beslist. Kankerpatiënt.
Nou ja. Het moest maar.
Ik kreeg die sjaal ook niet zomaar weer los.
Ik rechtte mijn rug, voor zover mogelijk, en wandelde Albert Heijn binnen.
Personeel en klanten behandelden me als glas. Ook al kom ik – letterlijk – minstens twee keer per dag bij de AH in kwestie, en zouden ze zich toch wel moeten kunnen herinneren dat ik gisteren nog bakken vol haar, zònder sjaal, had.
Van de ene op de andere dag was ik veranderd in een ziek vogeltje, en werd ook als zodanig benaderd.
Ik werd er zenuwachtig van. Daarbij begon mijn schedel storend koud en klam aan te voelen; er droop een straaltje water onder alle stoffen lappen door over mijn rug, en ik moest heel nodig naar de wc.
Ik vergat acuut alle karrenvrachten boodschappen die ik had gepland; pakte enkel een zakje muffins en vertrok, gewapend met een bekertje koffie, naar de kassa.
Daar stond ik, in de kortste rij maar wel achter een mevrouw met drie maanden aan boodschappen op de band.
Ze keek naar me.
Naar mijn chemolook, de kruk die ik standaard meezeul en naar mijn ene artikel.
Ze glimlachte vriendelijk. Warm en zacht.
En draaide zich weer om.
En liet me niet even voorgaan!!!
Nou heb ik een dingetje.
Een probleem met principes enzo.
Ik hoef helemaal nooit vóór te gaan.
Ik weiger zelfs regelmatig, als het me wordt aangeboden. Evenzo met zitplaatsen. Nee hoor ik heb geen haast, nee hoor, ik sta prima.
Maar ik vind wel dat mensen het hóren aan te bieden. Zeker.. eeh.. *kuch*.. jongeren.
Het is duidelijk dat er iets met me mis is, lichamelijk dan (over de rest hebben we het even niet), en ik vind dat het een kwestie van beschaafdheid is om iemand-met-wie-iets-is hulp te bieden. Niet mij specifiek en in het bijzonder, maar gewoon, in het algemeen.
Maar daar stond ik. Met mijn overduidelijke chemo en mijn loopproblemen en mijn ene zakje. Achter die mevrouw die zich zeer bewust was van al deze factoren, en niettemin vrolijk al haar twee miljoen boodschappen liet scannen.
Om, eenmaal klaar, zich nog eens naar me om te draaien en wederom maar nu exponentieel bezorgd en zorgzaam naar me te glimlachen.
Groot verontwaardigd WTF-end liep ik naar mijn wachtende moeder.
Dat ik helemaal gechemood en gehandicapt gewoon had moeten staan wachten!
Ja, ook zij vond het een schande.
Zozeer dat ze aanbood om de mevrouw in kwestie een draai om haar oren te geven.
Mijn moeder kan nogal primair – om niet te zeggen: primitief – reageren.
Dat vond ik ook weer wat overdreven.
Vooral gezien het feit dat er net twee politiemannetjes naar binnen waren gekomen. En, oh ja, het kleine detail dat ik gewoon alleen maar moe en vers gewassen en MS-ig was, en in het geheel niet gechemood.
Maar toch.
Het had gekund.
En dat, lieve H., is wat ik had willen antwoorden, toen je me eeuwen geleden mailde of mijn doemscenario’s, mijn ‘wat nou als…’-angsten, zich beperkten tot mijn fobieën, of door het hele dagelijkse leven heen speelden.
Nee, geen actieve, concrete angsten.
Wel principes; ‘principiële leugens’ en principiële verontwaardiging.
‘Het is niet zo.
Maar wat nou àls het wel zo was?
Het had gekund.
En het is een grove schande dat u – mevrouw, meneer, overheid en instantie – zo voorbijgaat aan eventuele mogelijkheden en mogelijke eventualiteiten. Zo onnadenkend heenwalst over nuances, details.
Zwaar mis-handeld, voel ik mij, in mijn hypothetische kwetsbaarheden.’
Want wat nou als… het ééns zo zal zijn, en ik dan op u moet kunnen rekenen…?