Vorig Archief - Volgend Archief

vrijdag 27 juli
3 | 01:11 Inside...

Ik ben een groot fan van het programma 'Inside The Actors Studio'.
Met enige onregelmaat worden afleveringen uitgezonden op FoxLife, maar voor wie geen Fox heeft of iets meer zekerheid wil hebben is er gelukkig altijd YouTube.
De 'traagheid' van het programma spreekt me aan; de kalmte, de rust in de gesprekken. Het feit dat interviewer James Lipton het met elke gast goed lijkt te kunnen vinden, altijd even vriendelijk, geinteresseerd, integer is.

Vast onderdeel van elk gesprek is de vragenlijst van Bernard Pivot (die weer gebaseerd is op de Proust Questionnaire).
Elke keer dat ik hem voorbij hoor komen probeer ik de vragen zelf ook te beantwoorden.
Het gaat me moeilijk af; ik ben te wankelmoedig voor eenduidige antwoorden. Bovendien ken ik mezelf slecht.

Toch heb ik hem nu, eindelijk, in zijn geheel weten te beantwoorden, al ben ik nog steeds weinig bondig.

Voor dit weekend de vraag: doet u mee? Wat zou u antwoorden?

Dit zijn de mijne:

1. What is your favorite word?
Te veel om op te noemen. Vaak in context: het koosnaampje dat mijn moeder me geeft, wat ook alleen maar mooi en fijn uit háár mond is.
En: 'moeilijke woorden' die correct zijn gebruikt, en als vanzelfsprekend (niet om te imponeren)

2. What is your least favorite word?
Ook te veel om op te noemen, en ook eerder een bepaald type woorden: cliché-matige woorden en uitdrukkingen; woorden en uitdrukkingen die 'lui' worden gebruikt, gedachteloos of onzorgvuldig. Woorden en uitdrukkingen die volstrekt betekenisloos zijn (geworden), juist door het achteloze gebruik.

3. What turns you on?
Passie. Mensen met een passie, die gepassioneerd zijn over een interesse of bezigheid of arbeid.

4. What turns you off?
Bitterheid. Mensen die verbitterd, zuur zijn; mensen die bitter en zuur over anderen spreken.

5. What sound or noise do you love?
Stilte.
En: zomeravonden. Hoewel ik vanavond tijdens een fietstochtje ontdekte dat er zoiets bestaat als een overkill aan krekels. Er is maar zóveel getsjilp dat een mens kan verdragen.

6. What sound or noise do you hate?
Schelle, agressieve stemmen.
Overbodige of onverkozen geluiden: de muziek van de buren, muziek in de wachtkamer van de huisarts, een radio die gewoon vergeten is uit te zetten.
En om mij onduidelijke redenen kan ik heel slecht tegen Luxemburgs...

7. What is your favorite curse word?
Kut.

8. What profession other than your own would you like to attempt?
Moeilijke vraag, aangezien ik in de eerste plaats al geen beroep heb en de uitvoering van welk beroep ook zijn haken en ogen, mitsen en maren heeft.
Als het onmogelijke mogelijk zou zijn: dans.
Anders: arts. 'Iets met taal'. Alles waarbij ik kan nadenken, kan puzzelen.

9. What profession would you not like to do?
Management, marketing, sales. Elk beroep dat in zekere zin berust op verkrijgen middels misleiden en manipuleren.
Lopende-bandwerk (zowel heel letterlijk in een fabriek, als in figuurlijke zin)

10. If heaven exists, what would you like to hear God say when you arrive at the pearly gates?
Alles is ok, je bent veilig. Laat maar los, nu; relax.
(Of, alternatively: 'Wat goed dat je niet eerder bent gekomen'


En u...?
dinsdag 24 juli
12 | 00:11 L.S.

Lieve Loglezer,

Ik verwaarloos u.
Nu is dat niets nieuws: het is in de geschiedenis van dit weblog al vaak genoeg voorgekomen dat ik dagen, weken, soms zelfs maanden niet schreef.
Maar meestal, eigenlijk altijd, was dat omdat het ontzettend slecht ging. Geen woorden meer had.
En net zo 'meestal - eigenlijk altijd', deed ik er dan ook in het echte leven het zwijgen toe, sloot ik me af, trok ik me terug.

Geen van beide is nu het geval.

Ik zal niet zeggen dat het niet-slecht gaat.
Ik zal ook niet zeggen dat het niet-goed gaat.
Ik weet niet precies hoe het met me gaat, eigenlijk.
Het gaat vréémd, vooral.

Ik maak reuzensprongen, op het moment.
Sprongen vooruit, naar het schijnt.
Zelfs dat weet ik niet zeker.
Het zijn zulke reusachtige sprongen, dat ik het zelf nauwelijks bijhoud. Dat ik me wat zweverig voel, onzeker; voortdurend vrezend en wantrouwend dat ik mezelf voorbij spring, te veel doe. Dat er een terugslag volgt, en dat ik met donderend lawaai en geweld terugval. Neerstort, dieper dan diep.

Maar vooralsnog spring ik.
Met, als onverwacht publiek: mijn Facebook-vrienden.

Ja, ik Facebook, tegenwoordig.
Had me dat een jaar geleden gezegd, of zelfs maar vier maanden, en ik had u gehóónd.

Het begon met de Gestichts-reünie.
De organisatie en communicatie daarvan verliepen via een Facebook-groep, en ik dacht: in vredesnaam dan maar. Louter en alleen voor die reunie, want verder is er op Facebook toch niets te beleven.

Zelden had ik zo'n saai duf medium als Facebook meegemaakt, vond ik voordien.
Als ik er weleens oud-klasgenoten opzocht, dan zag ik in hun Friends-lijst nog meer oud-klasgenoten, wat een - afhankelijk van het moment - (on)welkom gevoel van nostalgie gaf.
Soms stond er een overzicht van gevolgde studies, favorietenlijstjes; een enkeling had op zijn of haar 'Wall' losse meldingen staan in de lijn van 'Henk is now friends with Ingrid and 12 others' of 'Annie changed her profile' of 'Klaas started using Facebook for iPhone'.
Whatever. Gewoon hyves, dus. Speeltje voor puberale volwassenen.

Little did I know dat, als je 'Friends' met iemand wordt, er een wereld aan extra informatie open gaat.
Dat het eigenlijk best druk is, op Facebook. Een stuk overzichtelijker en rustiger dan Twitter. En daarmee zowaar nog best gezellig.

Ik gooide mijn adresboek door de 'Friendfinder', en voegde toe wie mij dierbaar was.
En tot mijn verbijstering was ik hen blijkbaar ook dierbaar, althans dierbaar genoeg om binnen te laten.

Wat een opluchting.
Nee, niet het binnen gelaten worden - hoewel, dat ook.
Maar: om gewoon mezelf te kunnen zijn.

Heus, u bent mij lief, en anoniem een weblog hebben heeft ook absoluut zijn voordelen; maar soms is dat hele pseudoniemen-gedoe zo vermoeiend.
Nog even afgezien van het voortdurend bewaken van privacy-grenzen.
Webloggen is eenzijdig, een vluchtige momentopname. Korte stukjes - hoe lang die stukjes ook zijn. Evengoed zijn ze fragmentarisch; geen onderdeel van een gesprek, een dialoog. Er is geen nuance mogelijk. Hoeveel aarzeling en pauze en ritme in de tekst ik ook mag hebben gevoeld terwijl ik het opschreef: als het er staat, dan staat het. Plat en zonder gelaagdheid.
Maar hier was een groep mensen die me kenden. Sommigen al sinds mijn kindertijd; anderen pas een paar weken, weer anderen alleen via mail.
Maar toch. Men kende mijn toon, mijn gebaren (al dan niet letterlijk), mijn stemmingen, mijn onzekerheden, mijn quirks.
En men was me, om mij duistere redenen, trouw gebleven. Zelfs al had ik hen soms een eeuwigheid genegeerd, schijnbaar ontkend.

Ik wist me thuis, kon me ontspannen. Hier geen opgetrokken wenkbrauwen, verbijsterd ongeloof en ergernis, over mijn vele bizarre beperkingen, mijn angsten, mijn 'gedoe'.
Dit waren veelal mensen die mijn 'rise and fall' hadden meegemaakt, of eerder: mijn 'fall and fall', aangezien ik vanaf mijn zesde feitelijk alleen maar gestaag achteruit ben gegaan.

Daar, bij hen, deel ik de laatste weken mijn reuzesprongen.
Met naam en toenaam, zonder censuur: routes van 'wereldreizen' die ik maak, opgetekend en verhaald vanuit mijn huisadres.

Maar.. ook deze kant heeft een 'maar toch'.

Dat ik u verwaarloos, en dat dat rijkelijk schandalig is.

Want alle afgelopen jaren was het juist omgekeerd. Dan wisten mijn naasten nauwelijks iets van me, maar schreef ik intussen wel bladzijden vol aan u.
4119 Stukjes vol, over alle hoogte- en vooral dieptepunten van de laatste (bijna) 11 jaar.
Al die jaren dat ú er voor me was.

Of, althans - nou ja, da's ook niet helemaal waar.
Degenen die hier vanaf het begin lezen zijn letterlijk op één hand te tellen.
Eens had ik dagelijks zo'n 500 bezoekers.
Tegenwoordig mag ik heel blij zijn als dat er 50 zijn.
En: u zwijgt. Waar het vroeger in mijn comments levendig en druk was, reageert u nu niet meer, of nauwelijks.
Geen flauw idee waarom. Ik schijn intimiderend te zijn, is mij eens gezegd.
U moest eens weten hoe ik smacht naar uw erkenning, uw respons...

Niettemin.
U, u die dit leest, u bent er. Vrij structureel.
En in al uw zwijgende aanwezigheid ben ik u dankbaar, bent u mij dierbaar.
Het is niet eerlijk dat u jarenlang al mijn ellende moet aanhoren, en, als er eindelijk eens goed nieuws is, ik stil blijf.

Dit stukje is niet om beterschap te beloven.
Dat kan ik niet, al was het maar omdat, als aan het begin gezegd, alles nog te onwennig en oneigen voelt.
Te kwetsbaar, ook; ik wil kunnen juichen over een nieuw verworven meter zonder dat er hier een toevallige Google-passant komt die mijn ontwikkelingen met sarcasme en sneren beantwoordt.
Pril geluk kan zoveel fragieler zijn dan oud zeer.

Ik wilde alleen maar zeggen: ik zie u. Ik ben blij met u. Dank voor uw aanwezigheid, en voor het feit dat u mij leest.

Spoedig sombere berichten, over treurrig makende ontdekkingen.
Maar ook daar zit... erhm... 'groei in'.
(Oh de horror, van zulke uitdrukkingen....)
Dus heus, in mijn ellende zit vreugde - juicht met mij mee!

(Ik doe ook maar mijn best...)

maandag 23 juli
1 | 18:24 Brand

'Wat zou dat zijn?', vroeg ik me af; terwijl ik tegelijkertijd al in het kommetje blies.
Het zwarte stof woei omhoog, mijn gezicht en ogen in, en ik had het antwoord.

Gemalen peper.
zondag 22 juli
1 | 01:28 Inzichten

Dat je dus blijkbaar door en door verdrietig-nadenkend kan zijn, met een samenknijpend hart reflecterend en peinzend en herinnerend - maar zonder dat het somberheid is, of daar in omslaat.

Wist ik niet.
Ik ken alleen maar zuigende zwarte gaten van ellende.
Geen stille kalme pijn.

Al doende leert men.
maandag 16 juli
1 | 20:37 Up Yours

Hoogtepunt van de dag: dat ik in de balkonmuur twee gaatjes boorde (het bakstenen deel, niet het betonnen deel), en vervolgens in al mijn onschuld het boortje vastpakte.
Ook meteen het warmste deel van de dag. Dat wordt drie dagen niet schrijven, en wéér een litteken erbij. Oh well.

Trouwens ook het laatste buiten-moment van de dag.
Het afvoerputje doet niet eens meer de moeite om het regenwater - nou ja: af te voeren. Balkon staat nu permanent blank en is onbegaanbaar.
De kleren aan de waslijn worden niet meer droog. Of ik tref ze niet in die kleine tijdsspanne van vijf minuten dat ze wèl droog en nog niet opnieuw natgeregend zijn. Ze hangen nu bijna een week. De buurt zal wel denken: wat een luiwammes woont daar. Terwijl ik onderwijl doorlopend door de plassen waad om de kledingstukken te controleren op 'droog'heid. Niks lui: vreselijk actief. Schoenen aan, naar buiten, schoenen drogen op een doekje, schoenen weer uit.

God alemachtig wat een depressieve lamlendige dag.

In 2006 hadden we rond deze tijd een hittegolf. Over een week zes jaar geleden leidde dat tot de zwaarste schub die ik ooit heb gehad; reden waarom ik sindsdien elk jaar bid en smeek om geen al te warme zomer. Typisch gevalletje 'be careful what you wish for', duidelijk.
Lieve Landgenoten, mijn oprechte excuses. Volgende keer zal ik mijn smeekbeden iets beter specificeren.

Schub, dat spreek je trouwens uit als sjoep. Niet als de vissenhuid. 't Is uit 't Duits. Want Nederlandse MS-ers zijn blijkbaar te gemakzuchtig om het over exacerbatie of opvlamming te hebben, of zelfs maar aanval of het meer Belgische opstoot. Nee, veel liever 'heel bondig' één enkele lettergreep, maar dan vervolgens wel in elk geschreven stuk moeten uitleggen hoe je het uitspreekt en wat het betekent. Vreemd volkje. 'k Weet er ook het fijne niet van, maar die MS tast blijkbaar de hersenen aan...

Stukje geschreven, wereld geupdatet.
Eerlijk mijn aandeel in de zondvloed, in de vorm van slecht geformuleerde gebeden, erkend en bekend. Verzoek om intrekken danwel wijziging ingediend.
Klantenservice is blijkbaar gesloten, want het regent nog steeds.

Bekijk het.
Ik ga een stukkie fietsen.
Misschien moet je het mooie weer gewoon afdwingen.
woensdag 11 juli
1 | 22:58 Complex

Ik had mijn vader gebeld.
Het was een redelijk uitgelaten, melig gesprek: eerst had ik quasi-verontwaardigd ‘opheldering geeist’ voor het feit dat hij niet eerder had opgenomen, want dat hij toch wel begreep dat mama nu heel zeker had geweten dat hij dood in huis had gelegen. Van daaruit waren we op de een of andere manier op mijn zieltogende hibiscus gekomen, die hij onder zijn hoede had genomen, in een laatste poging tot reanimatie. Waarin hij helaas niet was geslaagd; op welk bericht ik over-dramatisch mijn ontroostbaar verdriet uitte.
’t Was alles ontlading, na het emotionele gesprek dat ik even daarvoor met mijn moeder had gehad.
Die stootte mij nu aan: ‘vertel jij het hem. Ik heb niet meer de fut om hem straks nog te bellen’
Zonder enige wisseling in toon zei ik luchtig: ‘oh, en mama is ontslagen, vandaag, dat moest ik je zeggen’.

Stilte.
In filmscripts zou staan: [beat].

De stilte was niet lang, maar wel zo nadrukkelijk dat ik onmiddellijk serieus werd, onzeker.

“Geef mama ‘ns”

Ondanks mijn moeders nee-schudden gaf ik zonder enige aarzeling de telefoon aan haar.
En bleef zelf verward achter, volkomen uit het lood geslagen, overrompeld.

Terwijl mijn moeder met mijn vader praatte vroeg ik me af: wat was het in vredesnaam wat me zo aangreep?

Het was de ‘volwassenheid’ in mijn vaders stem.
Natuurlijk, ik had mijn ouders vaak genoeg ernstige gesprekken horen voeren.
Ook vaak genoeg zelf over serieuze onderwerpen met mijn vader gesproken.
Maar het was de kalme fermheid die ik niet eerder in zijn stem had gehoord.
Het was ook de eerste keer dat hij ooit een gebiedende wijs tegen me had gebruikt zonder kwaadheid. De gebiedende wijs kende ik alleen in de context van ruzie; van ergernis, frustratie. ‘Ruim je spullen achter je op’. ‘Hou daarmee op’. ‘Hou je mond’.
Deze strengheid was geladen, dat zeker. Maar: beladen met zorg, schrik, verdriet.
Ontdaan van elke vorm van agressie of woede.
In dat ene zinnetje raakte hij mijn vadercomplex, mijn levenslange gemis naar die kalme kracht, in volle hevigheid.

Mijn moeder had bezorgdheid in me losgemaakt; woede om het onrecht dat haar was aangedaan; een luisterend oor; alle troost die ik maar kon bieden. De volwassene in mij, een moeder voor mijn moeder. Een scala aan emoties, maar: beheersbaar en inzetbaar.
Mijn vader maakte het kind los en legde me lam.
1 | 14:39 Zijden draadje

Hij hoorde er eigenlijk al lang niet meer te zijn.
Zijn kanker was een zeldzame: dat hij de operatie toen had overleefd was al een wonder; met de extra vijf jaar die hij vervolgens nog had geleefd mocht hij zich onder een minieme 1 procent scharen, maar dat de tumor nu was teruggekomen en dat hij ook dit keer de strijd leek te winnen, deed hem buiten elke statistiek vallen.
Geen arts kon hem iets zeggen over zijn prognose, want een geval als het zijne was niet bekend.
Hij leefde, zoals dat heet, ‘on borrowed time’.

Dat winnen van de strijd, nu, dat was overigens ook maar relatief: met zijn midden-vijftig wist hij nu al zeker dat hij zich, zoals hij zelf zei, over het ophogen van de AOW niet druk hoefde te maken.
Hij lachte erbij.
Hij was monter, goedlachs, joviaal.
Hij nam het leven tegenwoordig bij de dag, maakte zich niet meer zo druk. Hij zag het allemaal wel, nu was nu. Hij hoorde er immers niet eens meer te zijn? Elke dag, elke week was meegenomen.

Ja, hij had zich er helemaal bij neergelegd. Hij had er vrede mee.

Maar – het was psychologie van de koude grond van mij, wellicht suggestie, projectie, misschien zelfs een vorm van ongeloof of afgunst – maar iets deed me vermoeden dat hij er helemaal geen vrede mee had. Dat hij doodsbang was, zich totaal geen raad wist met dit immens grote, ongrijpbare.
Zijn vrolijkheid, zijn nonchalance, de jovialiteit: het was allemaal net iets te nadrukkelijk.
De schertsende toon, het ouwe-jongens-krentenbrood met de verpleging.
De eindeloze woordenstroom, het alsmaar benadrukken van ‘het is zoals het is, ja toch? En natuurlijk blijf je gewoon zoveel doen als je kan, want afleiding is belangrijk, en niemand weet toch eigenlijk hoe lang hij nog leeft, je kan morgen onder een auto komen, zekerheid heb je nooit, immers’ – dit alles doorwoven met ogenschijnlijk luchthartige maar eindeloos herhaalde gedetailleerde beschrijvingen van zijn huidige lichamelijke ‘ongemakken’.

We lachten. We schertsten. We dolden, sneerden, pochten over de wederzijdse ziekenhuis-ervaringen, dat het natuurlijk allemaal routine was, inmiddels; dat wij, de patiënten, intussen soms beter wisten hoe de apparatuur werkte dan de verpleging, haha!

Na anderhalf uur was ik klaar en ging terug naar huis.
Volkomen uitgehold, leeg, afgemat; van al het onuitgesproken lawaai dat van hem uitging.

Afhankelijk van wat de artsen beslissen – want niets was zeker, zij hadden dit immers ook nog nooit bij de hand gehad?! – zal hij wel of niet vervolgen met een nieuwe chemokuur.
Zal ik hem wel of niet over twaalf weken weer zien.
En ik weet oprecht niet waar ik op moet hopen: niet voor hem, en niet voor mijzelf.<
dinsdag 10 juli
1 | 21:49 Puck Was Here (3)

Waaah!
Kijk nou kijk nou kijk nou...!

De Parade 2012



De Parade Revisited - heel letterlijk.
Later meer. Misschien.
Misschien ook niet.
Ben nu vooral heel, heel moe.

(En ja, hier stond eerst iets anders. Maar dat was me, gegeven deze nieuwe actie, even iets te serieus. Hij bestaat nog, het postje, inclusief comment, dus alles komt goed. Eerst gewoon even lèuk, nu.)
1 | 00:23 Puck Was Here (2)

De Parade, zo had ik me voorgenomen. Daar zou ik heen gaan.

Nu de wereld zich langzaam voor me opent, meer binnen handbereik komt, is er zo veel te zien, zo veel te beleven.
Dingen die voorheen niet eens een optie waren, niet de moeite van het overwegen waard, zijn nu niet alleen het overwegen, maar zelfs het daadwerkelijk proberen waard.

Aanvankelijk waren het slechts verder weg gelegen locaties van al bekende componenten van mijn leven: een supermarkt die net wat meer verkocht, maar ook net wat verder weg was; een stukje natuur dat ik zo graag eens wilde zien, mensen die ik weer eens wilde ontmoeten.
Maar ineens ging me een licht op: niet alleen boodschappen en natuur en mensen – niet alleen voor die alledaagse zaken had ik nu meer keuze.
Ik zou, zo realiseerde ik me, hele nieuwe dingen kunnen toevoegen. Nieuwe onderwerpen, nieuwe interesses. Oude, diep verstopte interesses nieuw leven inblazen.
Ik hoefde niet meer als vanzelfsprekend van alles buiten beschouwing te laten.

Door een toeval, of eerder: een misverstand, leerde ik op Facebook een actrice kennen.
Toneel. Theater.
En er was een voorstelling, op De Parade.

Ik kende het festival van naam, maar daar hield het ook mee op.
Nu kende ik ook een deelnemer van naam.
Er was een reden om naar De Parade te gaan; de eerste theatervoorstelling in mijn (volwassen) leven te zien.
Ja, ik was als kind met school naar toneelstukken geweest. Naar poppenspelen, waarvan ik naderhand zonder uitzondering nachtmerries kreeg. Ik had op mijn 17e een leesvoorstelling van Youp van ’t Hek gezien, hem daarna voor de schoolkrant geïnterviewd. Ik had een voorstelling van Don Quishocking bezocht.
Maar dat was alle theaterervaring die ik had – interesse of niet.

Nu had ik een reden en misschien een mogelijkheid.

Westbroekpark.
Na mijn tocht naar het einde van de wereld moest dat toch wel te doen zijn?
Proefritje, natuurlijk eerst een proefritje.
Maar van een proefritje kwam het niet. Te moe, te ziek, teveel andere ‘te’-s.
Dan maar direct in het diepe, zonder voorbereiding.

Gisteravond was het zover.
Vooraf had ik heel goed (niet) gerust, ik trilde letterlijk over mijn hele lijf, maar ik moest en zou en nu was de enige mogelijkheid.

Ik ging.
Ik verdwaalde.
Drie keer reed ik om dat hele Westbroekpark heen, maar ze hadden blijkbaar speciaal voor mij de ingang weggehaald. Nee hèus!
Eindelijk werd de ingang gevonden; toen begon het cirkelen door het park zelf, toen begon het cirkelen rondom de kassa van de Parade.
Verboden voor auto’s op het Parade-terrein – ja, dat snapte ik ook wel.
Maar het hele stuk van de park-ingang naar de parade kon ik niet lopen.

Onderhandelen met de mensen van de beveiliging. ‘Ik kom maar voor één voorstelling, als ik nou beloof dat ik binnen een uur terug ben, mag ik dan..?’.
Het mocht, bij hoge uitzondering: mijn autootje bij de waterkant tussen de fietsen parkeren.
Door al het gecirkel en gedoe was ik inmiddels vijf minuten te laat voor de beoogde voorstelling.
Weer onderhandelen, nu met de kassa-mensen: ‘wat nou als ze al dicht zijn en ik mag er niet meer in? Als ik nou binnen een kwartier terug ben, mag ik dan...?’
Er werd me een zgn. ‘borgkaartje’ verkocht: als ik binnen een half uur terug zou zijn, zou ik mijn entreegeld terug krijgen.

Adem in, adem uit.

Het terrein op.
Heel veel kraampjes, kleine circusachtige theater-keten.
Het deed me denken aan – nou ja: aan festivals. Wat wel logisch is, aangezien dat precies is wat De Parade is, maar ik was nog nooit op een festival geweest. Dit leek in alles op Carnivale-achtige fancy-fairs. Klein en groot tegelijk; druk, compact. Achterafjes, tussen de verschillende kraampjes en gebouwtjes en tenten in. Op de een of andere manier deed het bijna ‘otherworldy’ aan.
Als ondergrond alleen gras – wat mij, de autist, in eerste instantie onzeker maakte. Was er geen officieel pad wat ik moest volgen? Grasland, dat was om doorheen te steken, een shortcut van weg naar weg; grasland was niet om echt op te lopen. Het gevoel van zoeken naar het ‘echte’ wandelpad maakte mijn zoektocht niet eenvoudiger.
Maar in al zijn onwerkelijkheid was het er leuk. Ik had Lowlands-achtige taferelen gevreesd; met modder en drank en schreeuwerigheid, maar het was... ik zou haast zeggen: lief. Gezellig, vredig, speels. Heel veel kinderen, blootsvoets op het gras. Geuren van de vele kleine eettentjes die er waren.

Ja, het was er leuk, maar van genieten kon en mocht nu geen sprake zijn. Ik had haast, immers. Ik kwam met een doel. Een doel dat in al het gebrek aan overzicht helaas steeds verder buiten mijn bereik leek.
Na een redelijk verwarrende conversatie met één van de Parade-mensen en heel veel speurwerk vond ik eindelijk het theatertje.
Alwaar me, ondanks vele smeekbeden, de deur (niet) werd gewezen. Ik was te laat, de voorstelling was aan de gang; over een uur zou er een nieuwe zijn maar nu kwam ik er echt niet meer in.

Voor een uur wachten had ik niet de energie.
Er zat niets anders op dan naar terug naar huis te gaan.
Maar ach, ik was in elk geval op het terrein geweest. Het begin was er, er kwam vast nog wel een andere kans, voor iets anders moois. Het ging om de reis niet om het doel, toch? En elke reis begint met een eerste stap, en meer van dat soort clichés.

Maar dan wou ik goddorie ook wel bewijs in handen hebben voor het feit dat ik die eerste stap ook daadwerkelijk had gezet.
Al was het maar een bonnetje, een ansichtkaart, een T-shirt met ‘I went to De Parade and all I got...’ – etc. Wàt dan ook.
En toen bleek dat De Parade echt zo totaal *niet* commercieel is, dat er nog niet een schaduw van een souvenirwinkeltje was.
Net als je ze nodig hebt.... net als je echt graag een aandenken wilt, hoe ordinair ook.....

.....is daar Nico Dijkshoorn.
Daar, zomaar ‘in het wild’, liep Nico Dijkshoorn. Wel de laatste die ik daar verwacht had, hoewel ik me, veel later, vaag de aanwezigheid van zijn naam in het Parade-programma herinnerde. Maar op dat moment was hij een totaal onverwachte verschijning.
‘Nico Dijkshoorn?!’ Riep ik dan ook ontsteld uit.
Ja, antwoordde hij. (Want wat had hij ook anders kunnen zeggen?).
‘Ik ben Puck, van Puckspodium!’, zei ik volstrekt onlogisch.
Hetwelk ik direct verklaarde met ‘ik bedoel... nou ja... nu zien we elkaar ook eens in het echt...’
Wat nauwelijks een verklaring was, maar ach.

Het was hoi en weer dag, en voort ging de reis.
Nico naar een biertje, ik naar de niet aanwezige souvenirs.
Ten lange leste – mijn halve borg-uur was bijna om – gaf ik me gewonnen.
Er was gewoon echt helemaal niets te vinden, niets wat ik als aandenken en bewijs mee naar huis kon nemen.
Niets, behalve Nico.

Ik zag hem zitten, op de trap voor het theatertje waar hij zou optreden.
Met lood in de schoenen en zeer tegen mijn zin liep ik naar hem toe en vroeg, vermoedelijk knalrood van schaamte: ‘ik vraag dit echt helemaal nooit, het spijt me ontzettend, maar zou ik alsjeblieft je handtekening mogen...?’

Ziet u, kijk, dat moet ik denk ik even verklaren: Nico en ik hebben geschiedenis.
Mijn tegenzin en gene kwamen niet voort uit een gevoel van star-struck zijn, maar eerder van ‘hoe diep kan men zinken’.
Nico Dijkshoorn mag tegenwoordig dan een Bekende Nederlander zijn, huisdichter van De Wereld Draait Door, schrijver, etc; voor mij is hij eens en voor altijd een weblogger. En dan ook een nogal beladen weblogger.

In het ergste geval mijn aartsvijand, het monster onder mijn bed, mijn kwelgeest en nachtmerrie, de grootste pestkop van het schoolplein; op zijn best iemand die ‘eigenlijk best wel meevalt; die, als je hem eenmaal kent, wel ok is’.
Ik heb, in alle oprechtheid, mijn tranen uit mijn kop gehuild om ‘die gemene Nico’.
Was doodsbang; niet alleen voor hem, maar ook voor de invloed die hij had. De mogelijkheid die hij had om ‘alle andere kindertjes’, op het schoolplein dat weblogland heette, tegen me op te stoken.
Natuurlijk, dat is al te veel eer; niet in de laatste plaats voor mijzelf. Alsof ik ooit het wegpesten waard was; daarvoor was en ben ik veel te onbeduidend in het weblogwereldje.
Maar feit is dat ik door hem eigenlijk nooit meer zonder de nodige terughoudendheid een logje over supermarkt-kassa’s heb durven schrijven – ook al bestaat nu praktisch het hele internet uit dergelijke ‘knusheid’.
En die ‘bruut’, die me zozeer had geraakt, die ging ik nu even om een handtekening vragen.

Maar, eerlijk is eerlijk: Nico valt in het echt inderdaad best mee.
Of misschien was het gewoon het bier en de gemoedelijke Parade-sfeer.
Hoe dan ook kreeg ik mijn handtekening.
En net op tijd om mijn borg terug te krijgen stond ik weer buiten.

Nog steeds geen theater gezien.
Ook geen gelegenheid meer, in de dagen die nog resten.
Maar mooi dat ik toch mijn voeten op heuse festivalgrond heb mogen zetten.
En ik heb het bewijs in mijn agenda staan.
dinsdag 03 juli
3 | 22:24 Kiss & Tell

Pfeiffer, dus. Ziekte van ~. Mononucleosis, ook wel. In het Engels: kissing disease.

Het begon allemaal eigenlijk best wel grappig.
Zoals u wellicht nog wel weet, zet ik af en toe graag wat extra kruisjes op mijn bloedprikformulieren.
Ze zijn zo saai, anders; je moet dat zo nu en dan zelf een beetje opleuken.

Veel meer dan dat is het eigenlijk niet.
Puur nieuwsgierigheid, hebberigheid, data-verzamelwoede.
Geen hypochondrie, geen ‘goed gefundeerde’, door angst ingegeven beargumenteerde vermoedens en speculaties omtrent mogelijk aanwezige ziektes.
Ik vraag me af of dat het erger of minder erg maakt. Hypochondrie is misschien met de nodige therapie nog weg te krijgen; de volledig òngefundeerde en roekeloze ingevingen zijn eerder een slechte karaktertrek.

Wat een en ander nog dubieuzer maakt, is dat ik een feilloos gevoel blijk te hebben voor wèlke kruisjes ik moet zetten, en wanneer.
Alsof mijn onderbewuste wel degelijk bezig is met een diagnostisch analytisch proces.
Eerst was er de Von Willebrandziekte, die ik door eigen initiatief ontdekte.
Toen was er nog eens een amylase, die op het moment van het zelf aangestreepte kruisje torenhoog bleek te zijn, zó hoog dat mijn toenmalige huisarts een hoop alarmbellen hoorde afgaan en me onmiddellijk doorstuurde naar de EHBO omdat hij een alvleesklierontsteking vermoedde. Die ik wel/niet/wel/niet bleek te hebben (aanvullend onderzoek was tegenstrijdig); en sindsdien is die amylase een punt van aandacht omdat hij chronisch verhoogd blijkt te zijn ‘en wat zou dat nu toch kunnen betekenen’.
Een op een willekeurig moment aangekruiste vitamine D die schrikbarend laag bleek; niet meer gewoon laag zoals elke gemiddelde westerling nou eenmaal heeft, maar echt lachwekkend laag.
IJzertekort, ook door een wilde ingeving ontdekt. Ook direct in de gaten gehouden, door huisarts en hematoloog. Tijdje braaf een extra vitaminepilletje geslikt, daarna nooit meer last van gehad – ondanks dat de vita-trouw al snel verdween.

Dus toen ik enige weken geleden ‘zomaar uit het niets’, bij het doornemen van mijn drie-maandelijkse prikformulier, dacht: ‘goh, misschien heb ik wel Pfeiffer, leuk, spannend, eens zien!’ – zonder ook maar enige reden te hebben om dat te denken, toen hadden bij mijzelf alarmbellen moeten afgaan.

En inderdaad: de boel bleek knetterpositief.
En verklaar dat maar eens aan je arts.
Een ijzerkruisje hier en daar, dat kan nog, dat kan – in de context van de andere kruisjes – best nog toevallig zijn meegenomen door de dienstdoende verpleegkundige (de prikformulieren worden me elk kwartaal overhandigd op de infusie-afdeling).
Maar een kruisjes-combinatie voor mononucleosis, wat een hoop IgG’s en IgM’s en iets met Paul Bunnell inhoudt – dat is geen toeval meer.

Dus ik wachtte; ik wikte en woog.
Maakte uiteindelijk toch maar een belafspraak, had het geluk dat de arts me belde toen ik buiten tegen de wind in fietste en dus praktisch onverstaanbaar was; verzon een prachtige smoes en kwam toen zo snel mogelijk ter zake:
dat ik de uitslagen onder ogen had gekregen (want, oh ja, dat vergat ik nog te zeggen: dezelfde verpleegafdeling print op verzoek zonder problemen mijn uitslagen voor me uit, ‘want wat kunnen er immers voor verrassingen op staan’) – en dat ik nu wat vragen had.

Ja, zei de arts: je hebt duidelijk de ziekte van Pfeiffer.
Of, althans: gehad. Maar: onlangs nog – het is een recent doorlopen infectie.
Een maand of wat geleden, en dat klopt ook, want toen was je hier omdat je je zo ziek voelde.
Wist ik zelf niets meer van.
Wat op zich al grappig was: alles wat niet angstig maakt vergeet ik onmiddellijk weer. Vrij vertaald: alles wat geen maag- of darmklachten zijn, vergeet ik.
Maar er stond me inderdaad héél vaag iets bij. Spierpijn en koortsig enzo.
Oh well.
Pfeiffer, dus.
Heh.

Dat deed ik hardop: ‘heh!’.
Ik legde uit: ‘de reden dat ik “heh!” zeg, is omdat ik op mijn zevende twee maanden thuis ben geweest. Het is me nooit helemaal duidelijk geweest wat er precies aan de hand was; mijn moeder heeft altijd gezegd dat het “waarschijnlijk Pfeiffer” was, maar het hoe en wat weet ik niet; of er ooit onderzoeken zijn gedaan, en wat voor – allemaal duister. Maar aangezien je Pfeiffer maar één keer kan krijgen, was dat het toen dus niet’.

De arts deelde mijn vrolijkheid niet, noch mijn conclusie. Integendeel.
Mijn montere ‘heh!’ was haar zorgelijke ‘hm’.
Want mijn infectie kon ook een hèr-infectie zijn.
Dat was zeldzaam, maar het kon – voornamelijk in het geval van immuungecompromitteerden. En dat was ik, door mijn medicijngebruik.

Haar advies was: vermeld het in elk geval direct bij je neuroloog.
Dus dat deed ik. Gehoorzaam als altijd.
De neuroloog was ook erg van het ‘hm’ en ‘hm’.
Ik zei, met klem: dat wat ik op mijn zevende had, dat was mogelijk helemaal geen Pfeiffer, dat is allemaal erg vaag – waarop hij met een kromme cirkelredenatie kwam waar je u tegen zegt: er is steeds meer bewijs voor een verband tussen ziekte van Pfeiffer en MS – en aangezien je nu MS hebt zal de ziekte in je kindertijd ongetwijfeld Pfeif. zijn geweest.
Tegen welke on-logica ik maar niets trachtte in te brengen.
Het feit dat ik nu zeer zeker wèl Pf. had, dat vond ook hij zorgelijk.
Na overleg met een hematoloog ‘hadden zij besloten’ (het was ineens geen individuele arts meer, maar een combinatie van specialismen, wat het allemaal veel serieuzer en veel minder lollig maakte) dat ik getest moest worden op CMV en toxoplasma.
Als ik dat had, dan zou dat een Zeer Slecht Teken zijn, juist gezien het gebruik van de Tysabri.

Vandaag kreeg ik de uitslag.
Geen van beide onderzochte virussen was aanwezig.
Goddank.

En toen beging ik een onvergeeflijke fout.
Ik stelde een vraag.
Ik vroeg om uitleg en verklaring.

In het rapport had namelijk gestaan, behalve allerlei ‘positief’ en ‘aanwezig’-noten:
‘Serologie past niet bij een recente infectie met EBV. Positieve IgM EBV zou kunnen passen bij een recente infectie met bijvoorbeeld CMV of Toxoplasma’.

Ik vroeg: ‘als er vaststaat dat ik een recente infectie heb, maar als er inmiddels óók vaststaat dat het geen CMV of Toxoplasma is – wat is er dan precies aan de hand?’
Dat was een goede vraag, vond de neuroloog.
Zo goed, dat hij toch ook nog even wilde overleggen met de microbioloog, en hij zou me zo wel terugbellen.

Hoewel ik het idee van gewoon even uit de losse pols een microbioloog kunnen raadplegen way cool vond, begon ik nu toch een beetje zenuwachtig te worden.
De neuroloog belde terug om te zeggen dat hij de micro-man niet te pakken had gekregen, dat hij het nog eens zou proberen en me dan morgen zou bellen.
De neuroloog belde me tegen de afspraak vanavond al op, toen ik niet kon opnemen, en sprak mijn voicemail in.

Dat de micro-man had gezegd dat het nu helemaal duidelijk was: door stofje X staat vast dat ik in het verleden al een EBV-infectie heb gehad; door stofje Y staat vast dat ik zeer recent opnieuw een infectie heb gehad.
Precies wat de huisarts al had gesuggereerd, en wat ik zo vlot had weggewuifd.
Een en ander had er nu voor gezorgd dat de neuroloog vond dat het eigenlijk beter was als het gebruik van de Tysabri werd gestaakt.
De Tysabri die de laatste vijf jaar mijn MS bijna volledig tot stilstand lijkt te hebben gebracht (alle klachten die ik tegenwoordig heb zijn te wijten aan restschade van eerdere aanvallen). De Tysabri die, in zekere zin, voor mij levensreddend is.

Als ik niets had aangekruist had men van niets geweten.
Moe ben ik immers altijd, wat extra moe was op zichzelf geen aanleiding geweest om onderzoek te doen.
Als ik de mogelijke Pfeiffer op mijn 7e niet had genoemd was de neuroloog er niet bij betrokken geraakt, en was er geen hematoloog aan te pas gekomen. Als ik dan tenminste, uiteindelijk, niet nog eens extra had dóórgevraagd over die mysterieuze zin in het rapport, dan zou toch in elk geval die microbioloog er buiten zijn gehouden.
Dan was iedereen, mijn neuroloog incluis, nog steeds in zalige onwetendheid geweest.

Morgen krijg ik een echo van mijn milt.
Eigenlijk de enige klacht die ik werkelijk kan toeschrijven aan die gallige Pfeiffer is namelijk een al weken durende pijn in mijn rechterzij, die na onderzoek van de huisarts van mijn milt bleek af te komen.
Na gerustgesteld te zijn over de (on)mogelijkheid van een miltexplosie zag ik vooral erg uit naar die echo. Leuk, plaatjes; interessant, mijn milt.
Maar de lol is eraf. Volkomen.

Curiosity killed the cat. Slapende honden werden wakker gemaakt, en bit him in the ass.
Om er maar wat gezegdes tegenaan te gooien.
zondag 01 juli
1 | 19:11 Dagje uit

Vanochtend.
Zoals ik al zei: het een na het andere dure onderdeel van mijn inboedel begeeft het, en alles tegelijk.
Mijn horloge, was het gisteren.
En dus vanochtend naar de Swatch Store om een identiek exemplaar (want wie wil er nou verandering) aan te schaffen. Gewoon, even op de fiets naar de stad. Want dat kan ik tegenwoordig. Net of het niets is, we draaien onze hand er niet voor om. Pfft, klaar, eitje.

Vanmiddag bekaf.
Omdat het stiekem toch wèl iets is.

Maar volgende week heb ik een happening. Aan de andere kant van de andere kant van de stad. Echt heel heel ver weg, het mag geen Den Haag meer heten, eigenlijk. Vind ik.
En omdat het zo vreselijk ver weg is, moest er eerst geoefend worden.
Afgelopen weken ging niet, komende dagen ook niet, dus het was nu of nooit.
Dat ik genezend van een MS-schub ben (goed hè?! Helemaal niet over geklaagd, tegen u!); voor het eerst in vier maanden weer ongesteld ben (denk: baarmoeder-obstipatie. Denk: zeer pijnlijk); dat ik bovendien vorige week de ziekte van Pfeiffer bleek te hebben (goed hè?! Helemaal niet over geklaagd, tegen u! – maar dat is in dit geval gewoon een kwestie van tijd(gebrek). Het verhaal komt nog wel, wàcht maar, weet u gewaarschuwd!); dat ik al twee nachten niet heb geslapen vanwege het huilende kalf en alle nachten daarvoor niet heb geslapen vanwege stuff – dat het, kortom, wellicht niet het beste moment was om eens grote stappen te ondernemen, nou ja, dat was een klein verwaarloosbaar detail.

So off we went.

Tot halverwege ging het goed.
Toen bleek op één van de hoofdwegen een afzetting te zijn, zodat ik een andere weg moest nemen.
Dat ging ook nog wel. Enigszins. Iets minder vlot en zeker, maar het ging.
Ik wist nog waar ik was, ik kende de weg, alles ok.
Ik hoefde alleen maar rechtdoor, alsmaar rechtdoor. Stand van de zon in de gaten houden, en alsmaar rechtdoor. Zolang ik die gedachte maar vasthield kon er niets misgaan. Wat er ook gebeurde: rechtdoor blijven rijden.
Ook toen er een tunnel kwam.
Gewoon die tunnel in.

Cool.
Leuke tunnel.
Wat heerlijk dat ik geen claustrofobie heb, dat ik daar dan tenminste eens niet bang voor ben, want god, wat gaat die tunnel lang door, en wat is ie eigenlijk smal en geïsoleerd en kaal, zonder enige mogelijkheid van omdraaien of remmen of even aan de kant en 112 en mama en ‘kan jij me zeggen waar ik in godsnaam ben??’
Ja, leuke tunnel. Misschien dat ie wel helemaal nooit meer ophoudt zeg; dat zou wat zijn.
Een tunnel. Een echte tunnel. Heb ik dat ook eens meegemaakt, nu hoor ik er helemaal bij, kijk mij eens heel volwassen en vanzelfsprekend in een echte tunnel rijden.
Hij duurt wel lang zeg, dat ik dit allemaal kan overdenken; en ik heb hem nu eigenlijk ook wel gezien, zou hij ooit nog.. – ah kijk, we zijn er al, eens kijken waar die tunnel me heeft geleid, misschien ben ik nu wel al heel Zuid-Holland uit.

BAF... – ZOEEEFFFF....!

Fel licht in mijn ogen, en dan: zo moet een baby zich voelen. Zo volkomen overweldigd, vanuit een krappe donkere omgeving een verblindend lichte oorverdovende voortdenderende wereld in.

Snelweg.
N-nogwat.
Absoluut verboden terrein voor een Canta.
Geen afslag, alleen maar snelweg, snelweg, snelweg.

Na eindeloos rijden: eindelijk wèl een afslag.
Direct erin.
Om na een minuut te worden aangehouden door een politiewagen.
Uitstappen mevrouw.
Legitimatie, de hele reutemeteut.
Of ik wel wist dat ik daar niet had mogen rijden?
Je meent het...

Uitgelegd.
Excuses gemaakt.
Begrip gekregen, geen boete, wel waarschuwing.
Weg gevraagd, en gekregen.
Steeds nodiger naar de wc moeten, steeds moeër, en bijna geen benzine meer.

Teruggereden. Getankt – want dat kan ik tegenwoordig ook, helemaal zelf en helemaal alleen, ook al net of het niets is! Kijk mij eens net echt zijn! – geplast, weer verder. Bedoelde bestemming bereikt, zonder veel enthousiasme.
Terug naar huis.
Eindelijk terug naar huis.
Twee uur gereden waar Google me een totaal (heen èn terug) van 46 minuten had beloofd.
Alle winkels dicht, geen eten want ‘die boodschappen kan ik na mijn uitstapje wel doen’.

Thuis.
Eindelijk echt thuis.
Alleen nog even parkeren en da – KNAL.
Bochtje te kort.
Koplamp van Buuv’s auto gesneuveld.

Voornemen: morgen briefje in de bus doen.
Nu te moe. Veel te moe, voor wat dan ook.

Eerst geen-eten koken, geen-eten eten, slapen.
Morgen verder.

En hoe was uw dag...?
1 | 00:47 No place like home


Er is een nieuw kalf bij de kinderboerderij hierachter. Niet nieuw-nieuw, niet pas-geboren. Naar kalfse standaarden is ie bijkans bejaard te noemen.
Maar toch. Een echte volgroeide koe is hij nog bij lange na niet.

Het is een tijdelijk kalf, een logeer-kalf, een leen-kalf.
Een evacueetje, hier geplaatst omdat er elders in de stad een boerderij moest worden ontruimd. Brand ofzo - ik weet er het fijne niet van.
Wat ik wel héél zeker weet, is dat het pleeg-kalf het hier niet naar zijn zin heeft.

Hij is zonder moeder gekomen, zoals dat gaat in barre tijden.
Ik heb het idee dat hij nog niet eens gespeend was, en dat hij nu drie-dubbel verdriet heeft: geen mama, geen melk en geen vertrouwde omgeving.
Gisteren trof ik hem middenin de wei, volkomen in de war. Een boerin-achtige figuur zat vóór hem op haar hurken, met een blaadje groen in haar handen; zacht tegen hem te praten, hem te lokken, op zijn gemak te stellen.

Het mocht niet baten.
Al twee dagen huilt het beest.
Non-stop.
Dag en nacht, uur-na-uur.
Dat hij het nog niet moe is, heel letterlijk, snap ik niet. Kan nooit gezond zijn. Voor mij in elk geval niet - want de reden dat ik weet dat hij nog geen uur achter elkaar stil is geweest, is omdat hij door alles heen te horen is. Door dubbele beglazing, twee deuren, oordopjes en een deken heen, om precies te zijn.
Hij slaapt niet, hij eet niet.
Hij loopt enkel maar verdwaasd rondjes door de wei, kris-kras, doelloos. Almaar huilend.
En niemand die, behalve eventjes die boerin, gewoon even met hem praat. Hem sust.

Aan de andere dieren heeft hij ook niets, die zijn sowieso allemaal knettergek.
Er is een uitgemergeld geit, met een krankzinnige blik in zijn ogen. Anorexia, vermoed ik. Hij staat nu afgezonderd, in het dikst begroeide deel van de wei; in de hoop dat hij eindelijk eens een hap neemt, zo zonder doorlopend bekeken te worden door zijn maten.
Die maten zelf zijn ook lang niet goed.
Eerder deze week trof ik vijf geiten die aan de rand van het kippenzandje stonden te grazen. Lieten zich blijkbaar voor de gek houden door het contrast tussen zandvlak en groen dijkje, negeerden het gras aan de andere kant dat in dit geval ècht groener was, en stonden hysterisch op de vierkante centimeter te happen. De kippen lieten zich intussen door de langsmaaiende tanden niet wegjagen, en bleven gewoon zitten.

En dan is er natuurlijk nog de moeder van Nell, u weet wel: de koe met het spraakgebrek.
Toen Nell vorig jaar volgroeid was, is ze naar een andere boerderij gegaan, precies zoals ik al dacht. Wat er van haar geworden is weet ik niet.
Maar waar onder mensen de discussie rondom het steriliseren van verstandelijk gehandicapten al een groot taboe is, blijkt dat gek genoeg bij koeien nog sterker: en dus kreeg Ma Nell dit jaar gewoon wéér een kind. Met dus mogelijk een verdere overdracht van het spraakgebrek.
Ik zag het al somber in, en was dan ook aangenaam verrast toen Nelson (dit is een stierkalfje) vanuit het niets heel gewoon vloeiend koe-s bleek te kunnen praten. Zonder één voorbeeld in zijn omgeving.
Maar Nelson blijkt zo zijn eigen problemen te hebben.
Nelson denkt dat hij een paard is, namelijk.
Zo klein als hij is, zit er geen grein kinderlijke onbeholpenheid in zijn bewegingen, niets van het ludieke gespring dat kalfjes nog weleens doen. Nee, hij rent in gestrekte draf grote rondes, langbeens, keurig ritmisch. Ankie van Grunsven zou trots op hem zijn.
Maar een koe is ie beslist niet.

Nee, in dit gekkenhuis dat zich kinderboerderij noemt kan het kleine weeskalf geen steun verwachten.
En dus huilt hij verder.

De katten rondom de boerderij zijn intussen allemaal gevlucht voor het kabaal.
Acht stuks, trof ik gisteren bij de parkeerplaats.
Geen georganiseerde vergadering; geen enkele interactie, zelfs geen krijsende verkrachtingsscènes onder geparkeerde auto's.
Nee, het waren duidelijk losse individuele vluchtelingen.
Op hun beurt nu óók ontheemd. En dus miauwend.

Aan de ene kant van het huis een huilend kalf. Aan de andere kant acht huilende katten.
Er komt een moment waarop het landelijke leven niet meer charmant is. En dat moment is wat mij betreft lang en breed aangebroken.