- Volgend Archief

woensdag 30 januari
§ | 21:36 Gruwelijk

In een vlaag van sociaal-zijn – en verstandsverbijstering – dweilde ik net het gemeenschappelijke halletje van onze verdieping. Geen serviceabonnement, en geen hond die er ooit de zwabber overheen haalt. Iemand moet het doen.
Zwart drabbig water, het vuil van jaren èn van wintervirus-maanden, druipend over mijn (handschoenloze) handen.
Nu ga ik een week lang in paniek zijn, in afwachting van alle gruwelijke ziektes die ik net heb opgedaan. In het ergste geval: buikgriep.

/Uit het leven van een fobist
dinsdag 29 januari
3 | 19:03 Ontastbaar

Ik mis het plukken.
Plukken aan anderen, aan andere lichamen.

Ik ben een handtastelijk mens. Ik kan zonder moeite uren lang tegen iemand aanhangen, almaar plukkend, voelend.
Handen, armen, gezicht. Onnoemelijk intiem, maar eigenlijk zelden zo bedoeld. Ik kijk. Met mijn ziel en hart, en door middel van mijn vingers – maar in essentie is het niet meer dan kijken.
Het is eerder uitzondering dat er ook een seksuele component bij komt kijken.
Andersom kan ik heel slecht tegen dit soort vlinderzachte aanrakingen. Beter gezegd: ik word er gillend gek van. Stevigheid, heb ik nodig. Berenknuffels die me de adem benemen. Ferme duidelijkheid.

Gaat niet meer gebeuren.
Nooit meer, als het aan mij ligt.
Bescherming, van mij en van die ander.

Precies een jaar geleden had ik wat ik gemakshalve maar even een relatie noem.
Twee maanden duurde het. Zo kort, maar zo krachtig. Nooit heeft een relatie zoveel impact gehad, zo verwoestend gewerkt.
Me zo fundamenteel en abrupt veranderd.
Levenslessen die ik, hoe waardevol ook, liever niet had gehad. Omdat ik een soort kinderlijke onschuld, vrijmoedigheid kwijt ben.

Ik ben geen makkelijk mens. Integendeel.
Ik heb een fors pakket aan pijnpunten en beperkingen, vooral in emotioneel opzicht. En al die handicaps komen met een zo mogelijk nog groter pakket aan mitsen en maren, aan voorwaarden en eisen. Aan mezelf, aan anderen, aan omstandigheden.
Ik wist het. En ik wist het tegelijk ook niet.

Ondanks mijn woordenstromen hier, ben ik in wezen eerder een gevoelsmens, en een gepassioneerd gevoelsmens daarbij. Licht ontvlambaar, veel extremen.
Elke relatie, of hij nou puur vriendschappelijk of romantisch – en soms zelfs alleen maar zakelijk – is, begint bij mij als ‘een verliefdheid’. In relaties ben ik als de slinger van een klok, waar een zwaai aan wordt gegeven: ik schiet alle kanten uit, sla door, bijna over de kop, alvorens ik kalmeer en mijn ritme vindt. Pas na alle uitersten vormt zich de ware aard van de gevoelens, weet ik in welk licht ik die ander zie.
Het is een proces waarover ik de ander overigens zelden inlicht. ‘Ben je verliefd op me?’ – ‘Ja, natuurlijk, maar dat betekent niets’. Dat is geen redenatie die uit te leggen is, of gewaardeerd wordt. Het is al verwarrend genoeg..

Die eerste tijd stormt het. ‘Onrustig’ is een understatement: het is uitputtend; op het manische af; obsessief. ‘Hij.. hij.. hij..’, of, net zo makkelijk, ‘zij’.
Het is gruwelijk. En heerlijk.
In die dagen of weken kan ik dromen en fantaseren; wat het kan worden, hoe het kan zijn.
In die dagen en weken ben ik, voorheen, ook daadwerkelijk relaties begonnen. Vriendschappelijk. Of anderszins.
En als de storm ging liggen, als alles wat bezonk, als er rust kwam – dan crashte het. Eigenlijk vrijwel meteen.
Want in praktijk kan ik het allemaal niet. Ik kan geen relaties onderhouden, ik ‘vergeet’ mensen – in de zin dat het geen vanzelfsprekendheid is om iemand in mijn leven te hebben, met iemand rekening te houden, onderdeel van mijn dagelijkse routine te laten zijn. Ik kan geen mensen om me heen velen, ik wil rust en stilte en mijn eigen structuur en rituelen kunnen volgen.
De mitsen, de maren; de voorwaarden en eisen.
Ik leg mezelf uit. Steeds en steeds weer. Doe mijn uiterste best om ‘zo makkelijk mogelijk’ te zijn – en als ik eenmaal leeg en opgebrand ben bleek het verspilde moeite. Bleek alsnog ik planken te hebben misgeslagen. Of ‘zo makkelijk mogelijk’ was zelfs bij benadering nog niet makkelijk te noemen.

Keer op keer.
En nog steeds drong het niet door.
Bleef het op de een of andere manier niet hangen, herinnerde ik me een volgende keer nooit hoe het in het verleden was gegaan.

Tot vorig jaar.
De laatste keer.
Snoeihard kwam het binnen, werd ik gewoonweg met mijn neus geràmd, op alles wat mij tot een ‘onmogelijk’ mens maakte.
En nee, hij had geen ongelijk. Alstublieft, ga hierin niet sussen, me troosten.
Het had subtieler gekund, met meer tact en vriendelijkheid en geduld – maar in de kern had hij gelijk.

Sindsdien verkeer ik in een chronische relatie-depressie.
Vlak, lusteloos, somber.
Geregeld voel ik mezelf weer ‘verliefd’ worden, voel de onrust en de blijheid beginnen – en kap het onmiddelijk af.
Don’t go there. Niet aan beginnen.
Het is zinloos, het leidt alleen maar tot pijn. Want het gaat toch niet. Ik en anderen.
Het gaat kapot, en beslist niet op een vredige manier. Het scheurt je aan stukken, slaat je knockout. En niet alleen mij: ook die ander.
Want sinds vorig jaar weet ik ook, hoe naief dat ook klinkt, dat ik zelf besta en impact kan hebben.

Ik word verliefd – en dan? Ik ga schrijven en bellen en praten, ik wil de ander ontmoeten en wederzijds, en ik nodig hem of haar uit – en dan? Alles wat ik niet kan en niet durf, alles wat ik nodig heb aan randvoorwaarden; alles wat ik niet wil horen en niet wil zien en niet wil voelen omdat het angst geeft.
Ja, leren met die angst om te gaan. Tuurlijk.
Maar leren, leren, leren.. ik ben het leren zo zat. Waar is gewoonweg ontspanning en vreugde? Even niet leren, even niet ‘laat de angst er zijn’. De angst láten zijn is nog steeds een tussenstap. Nog steeds, al is het maar een fractie van een seconde, de angst ontmoeten, herkennen, èrkennen en weer gedag zeggen. En als àlles angst oplevert, dan zijn dat een heleboel ontmoetingen. Keer op keer.

En zelfs al komt er geen live contact. Blijft het bij mailen of bellen.
Dan nog komt onvermijdelijk het moment dat het ineens teveel is. Dat ik even alleen wil; terugwil in mijn cocon, me wil afzonderen, stil wil zijn. Niet meer wil luisteren, geen interesse meer wil en kan tonen. En ‘even’ kan voor onbepaalde tijd zijn.
Dat kan je niet maken.
Je kan een ander niet meeslepen, in al die uitersten en voorwaarden.

Natuurlijk heeft die ander zijn autonomie, en eigen recht van spreken. Het recht om te zeggen: ik accepteer dit, ik kan dit aan, denk dat het het waard is. Maar de praktijk is dat het uiteindelijk toch elke keer tè veel is. Op een gegeven moment wordt er, hoe dan ook, keer op keer, een grens bereikt. En gaat het alsnog kapot.

Niet meer.
Niet meer aan beginnen.
Geen vriendschappen meer, geen liefde.

Maar ik mis het.
Ik mis het zo onvoorstelbaar, ben bij tijden zó eenzaam en leeg dat het letterlijk fysiek pijn doet. Hartbrekend – en zo voelt het ook.

Ja, ik mis het plukken.
De warmte en nabijheid van een medemens.

Later, als ik nog steeds niet groot ben.
Een mens in een kastje. Deurtje op slot. En af en toe eruit. Warm en zacht en begripvol. Om te plukken en te voelen. En oprecht heel veel van te houden – als ik het aankan.
maandag 28 januari
§ | 17:40 Ouder

Er was een rekening.
Op de rekening volgde een herinnering, nog een herinnering, een dwangbeval en een dwingender bevel.
Er kwam een betalingsregeling. Toen ook daaraan niet kon worden voldoen nog één herinnering, en toen, eindelijk, het laatste oordeel. Nú, of de rechter.
Pas op dat moment hoorde ik ervan.
Kreeg een wanhopig telefoontje. Of ik wilde helpen, kon voorschieten.
Voor het eerst ik. Niet mijn moeder - ik hoop omdat eindelijk werkelijk is doorgedrongen dat hij haar niet extra mag belasten.
Mijn moeder en ik denken dat dit een keerpunt is. Waarhéén, wat die andere kant zal zijn, dat moet nog blijken. We vrezen het ergste.
1 | 13:25 Avondtuurlijk


Middenin de nacht werd ik wakker door een alles overstemmende, bonkende en kloppende pijn in mijn mond en kin.
Puistjespijn. Venijnige kleine rotdingetjes met de macht en kracht van een professionele beul; met hun onderhuidse zenuwmartelingen. Never underestimate the power of the pimple.

Geen kans dat ik daar doorheen zou kunnen slapen.
Er zat maar een ding op: uitknijpen. En wel nu.

Ik sprong op, met een energie die je alleen maar hebt als je in volkomen onwetendheid bent over het ontbreken van die energie.
Vast in slaap, dus.
Ik marcheerde naar de badkamer, kwijtte me aan mijn taak. Alles wat ik aan spierkracht had gooide ik in mijn duimen.
Het puistje in kwestie zat op de rand van mijn lip, daar waar de meeste pijn te halen is.
En pijn deed het. Man, wat een pijn. Tranen over mijn wangen. Maar het nog halfslapende deel van mijn brein wist zeker dat dit een goed idee was, dus ik hield vol.

Eenmaal klaar keek ik triomfantelijk in de spiegel.
Zo. Die klus geklaard. Nu gauw weer terug naar bed.

Waarop alles zwart voor mijn ogen werd.
Uit diepe slaap opveren, voortrazen en jezelf snerpende pijnen bezorgen is geen goed idee. Zo bleek.

Mijn achterhoofd begon te tintelen, mijn rug volgde, alles werd week en draaierig en mijn hele lijf zei: 'wij gaan flauwvallen, come join the party!'
Ik zakte op mijn knieën, hoofd naar beneden. Wachtte en wachtte en wachtte, tot ik weer boven water zou komen.
Half gebogen, mijn hoofd almaar zo ver mogelijk naar beneden houdend, strompelde ik weer naar bed; werd goed wakker, kwam tot rust, viel uiteindelijk weer in slaap.

Enige uren later ging de wekker.
Heel langzaam, traag, kalm stond ik nu op. Mijn les geleerd, en sowieso ietwat brak door het gebeurde.
Languidly. Uit te spreken zoals het voelt.
Ik drentelde wat rond in mijn pyjama. At een banaan, klikte wat rond op internet.
Zocht ondergoederen bij elkaar, zette de douche aan. Schuifelde half~, daarna helemaal naakt door huis.
Douchte, kleedde me in hetzelfde luie tempo aan.
En toen maakte ik me klaar om naar buiten te gaan.
Waarop ik tot de ontdekking kwam dat mijn voordeur wagenwijd openstond. Niet goed in het slot gevallen, toen ik de avond tevoren was thuisgekomen.

Ik slaap standaard met oordopjes in. Er kan een bom naast me afgaan en ik draai me alleen wat geërgerd nog eens om.
Ik ga ook niet denken aan wat er had kunnen gebeuren, wie er onopgemerkt mijn huis had kunnen binnenstruinen.

Ik denk positief:
als ik, in mijn vrije flauwval, met mijn hoofd tegen de wastafel was gesmakt en in een gruwelijk coma was geraakt, dan hadden de buren zonder meer kunnen binnenkomen om me te redden.

En ik doe een stil gebedje dat het allemaal zo goed is afgelopen.
vrijdag 25 januari
2 | 16:08 ’t Was me’t dagje wel, lieve mensen...

Wat eraan vooraf ging:

Afgelopen dinsdag had ik een klein.. eeh.. ‘incidentje’.
Ik reed in mijn autootje naar huis. Alles ging ok, ik voelde me goed, ik was voor mijn doen uitgerust. Ik was alleen maar even gaan tanken, zodat ik dat de volgende dag niet zou hoeven doen. In mijn huis was intussen mijn schoonmaakjongetje aan het poetsen en schrobben.
Alles prima en fijn.

Nog maar twee straten van huis verwijderd sloeg ik linksaf. En middenin de bocht stopten mijn armen ermee. Of mijn hersens. Het was alsof abrupt de stekker eruit werd getrokken. Was het een strip geweest, dan had er ergens in de lucht, tussen mijn brein en mijn armen, een groot vraagteken gestaan. Geen contact meer. En, nogmaals: middenin een bocht. Half over een dubbele tramrails heen, met aan weerszijden een ijsplas die je rechtstreeks in een tramperron lanceerde.
Als het fout zou gaan, dan was het ook meteen heel erg fout.
Het ging goed, boven verwachting: de spier-blackout duurde seconden, hooguit, en op het laatste moment kon ik mijn stuur weer een zwaai de goede kant op geven. Waarna ik op een haar na door een auto van rechts werd geschept, die ik in de stress even over het hoofd had gezien. Maar ook dat liep (nèt) goed af.
Maar ik was me kapot geschrokken, dat begrijpt u. Dat zoiets überhaupt had kunnen gebeuren.

Er stond een MRI gepland voor de vrijdag erop [vandaag, dus], maar dat was een routine-onderzoek, zoals ik hem elk jaar heb.
Gezien de beschreven volledig nieuwe ervaring, en sowieso: gezien het feit dat het de laatste weken bar slecht gaat, zou ik het wel leuk vinden als er dit keer wat nauwkeuriger gekeken zou worden.
Ik belde de afdeling neurologie, smeekte om een belafspraak met neuroloog Sven. Die dinsdag nog, of anders de dag erna. Donderdag en vrijdag zou hij er niet zijn. Ja, ik weet dat het kort dag is, dat het druk is, maar alstublieft, alstublieft.
Alle begrip van de assistente, en ze zou haar uiterste best doen. Als Sven me zelf niet zou kunnen bellen, dan zou er toch in elk geval met hem overlegd worden en dan zou iemand anders zeker contact met me opnemen.

Right.
Noch Sven, noch één van zijn onderdanen belde me.
Wat ik Sven zelf geen seconde kwalijk neem. Die is begiftigd met een bijna ziekelijk groot geweten. Eens had één van zijn slaafjes mijn dossier op een verkeerde stapel gelegd, zodat niet duidelijk was dat ik gebeld moest worden. Pas op zaterdag, toen hij toevallig dienst had, ontdekte Sven het. En belde me alsnog, zich uitputtend in excuses.
Nee. Ik verwijt dit alleen het secretariaat.
En blij was ik er beslist niet mee.
Maar misschien kon ik, eenmaal bij radiologie, met de mensen daar overleggen.

Vandaag was het dan zover.
Het zou mijn aller-allereerste MRI in mijn eentje worden.
Alle afgelopen jaren zat mijn moeder op een stoel naast me, mijn hand niet-vasthoudend (‘want dat is nergens voor nodig, ik begrijp eigenlijk niet zo goed wat ik hier doe, je kan het best zelf, en ik ga zeker je hand niet vasthouden. Ik ben er, en dat moet genoeg zijn’. Mijn steun en toeverlaat, onwillig en wel).
De laatste zitting vond ik zelf dat het afgelopen moest zijn. Ik promoveerde haar naar een stoel in de radiologenhut, in plaats van naast me.
En dit keer zelfs dat niet. Ze mocht in de wachtkamer blijven, en ik zou alleen naar binnen gaan.
Applaus voor mij. En dan vooral voor mijn indrukwekkende gebrek aan timing.

Gewapend met drie CD’s kwam ik binnen. Drie CD’s, omdat de CD die ik vannacht had gebrand, na een moeizame MP3-selectie van 5 uur, alsnog voor de helft onleesbaar bleek. Nooit meer HEMA-CDs, hier. In haast had ik bij vertrek twee reserve-schijfjes meegegrist.

Ik zou in het nieuwe MRI-apparaat gaan en dat zou best eens in mijn voordeel kunnen werken.

Al zeker twee jaar geleden heeft het ziekenhuis twee nieuwe MRI-apparaten aangeschaft. Het nieuwste van het nieuwste, helemaal de bom, Europees of nationaal of in elk geval Haags wereldnieuws.
Maar bij mijn ziekenhuis zijn ze blijkbaar net zo als ik, met gadgets.
Kopen als ze in de aanbieding zijn, en dan denken: ach, de oude doet het nog best, we bewaren de nieuwe nog even in de doos, hij staat daar best.
Dus na twee jaar ‘nee, je gaat gewoon in de oude, de nieuwe zijn nog niet in gebruik’ zou ik nu eindelijk in deze supersonische mogen. Die veel sneller en comfortabeler zou zijn. In de oude lag ik elke keer ongeveer een kwartier, maar daar zouden in dit apparaat beslist een paar minuten af kunnen, en er was meer ruimte. Hoezee alom.

Don’t fix what’s not broken.

Het begon er al mee dat mijn muziek het niet deed. Of beter: mijn muziek deed het, wonder boven wonder. Hun apparatuur was snert.
Het geluidsvolume was slecht afgesteld, waardoor je de koptelefoon op z’n allerhardst moest zetten om nog iets te horen; maar wàt je dan hoorde, was vooral het gebrom van de speakers zelf. Zoals dat gaat, als speakers te hard staan. En er was iets mis met de mixer, waardoor ik eigenlijk alleen de achtergrondmuziek van al mijn liedjes hoorde.

Tijd voor mantra’s.
Ik kan dit. Ik kan dit.
Ontspannen, zen, laat het zijn.
Ik heb mijn hartslag om naar te luisteren, ik kan in mijn handen knijpen.
Oh nee, dat mocht niet. Handen wijd uit elkaar, want de nieuwe magneet was zo sterk dat als je je handen op elkaar legde, er een warmteveld ontstond dat schadelijk zou zijn voor – nou ja: alles, feitelijk.
Om die reden had ik ook mijn riem moeten afdoen: het metaal an sich was ver genoeg van het apparaat verwijderd, maar door de gesp zouden magnetische golven worden versterkt, gaan rondcirkelen en dingen doen exploderen. Ofzo.
Alles moest af en uit en van elkaar. Heel ontspannen allemaal.

Twintig minuten genoot ik van mijn hartslag, van mijn geen-liedjes, van het gebonk en gestamp en gepiep van de machine.
En toen ineens werd het stil.
Behalve mijn geen-muziek, die speelde gewoon door.
Twee, drie geen-liedjes lang.

Vantevoren had ik, zoals voorgenomen, de laborante verteld van de verergerde klachten en de miscommunicatie met neurologie. Zij zou het doorgeven aan de radioloog, en dan zou tijdens de scan worden gekeken of er nog verder of ander onderzoek nodig was.
Het leek erop dat ze nu onderling aan het overleggen en vergaderen waren. Zonder de moeite te hebben genomen om dat nog even met mij te overleggen.
Ik wachtte en wachtte en wachtte; toen begon het apparaat ineens weer te stampen, toen werd het weer stil en toen kwam er een MRI-wichtje naar me toe.
Ze trok me half uit het apparaat, gebood me toch vooral mijn hoofd stil te houden en kondigde aan dat ik nu – NU – een infuus met contrastvloeistof zou krijgen.

HO.

Als ik ergens heel onrustig van word, dan is het het willekeurig toevoegen van chemicaliën, zeker als ik niet tevoren langdurig diepgravend vèr-voerend achtergrondonderzoek heb gedaan naar de chemicaliën in kwestie, en vooral: naar de mogelijke bijwerkingen.
En daarbij, ik ben nogal moeilijk te prikken, dus mag ik niet in elk geval even omhoog en zitten?
Nee. Gewoon zo blijven liggen, met de MRI-kooi over mijn hoofd, heel stil, ze zou wel proberen in mijn elleboog, en met die bijwerkingen zou het vast erg meevallen.
Redelijk lijdzaam – of inmiddels gewoon volkomen murw – liet ik haar begaan.
Vanonder mijn kooi en koptelefoon hoorde ik haar mompelen: ‘ik laat de stuwband even zo zitten, om te voorkomen dat het gaat bloeden’. Oh. Als jij het zegt. Ik had geen idee wàt ze wáár aan het doen was. ‘Stuwband laten zitten’ klonk echter als een weinig geslaagd plan, aangezien ik na amper tien seconden stuwband standaard moordende zenuwpijn krijg. Maar dat bedacht ik me te laat.
Ik werd weer teruggepropt in de buis, en het gebonk begon weer.
Op mijn verzoek dit keer zonder geen-muziek. Martelingen moeten niet overdreven worden.

Eindelijk, eindelijk was het voorbij.
De stuwband werd van mijn arm gehaald, het gaasje achteloos weggegooid. Er kwam geen pleister voor in de plaats, dat leek ze niet nodig. Wie maalt er immers ook om een stollingsstoornisje of wat.

Op mijn gedesoriënteerde, verpletterde houding werd vriendelijk maar oprecht verbaasd gereageerd.
Het is toch allemaal goed gegaan? U heeft prachtig stil gelegen. Over een week heeft uw arts de uitslag binnen.

Dank. Dank. Heel fijn.

Om twaalf uur had ik de afspraak.
Om half twee stond ik buiten.

Vroeger was echt en heus alles beter. Vroeger, toen we de oude vertrouwde MRI-scan hadden. Vroeger, toen ik nog niet de onwijsheid had om te vragen om uitgebreider onderzoek.
Vroeger, toen ik.. nou ja. Nog geen MS had, dus.
Dat zou eigenlijk sowieso een boel oplossen..

(Dat het waarschijnlijk niet echt een goed teken is dat halverwege een scan wordt besloten dat ze meer willen zien, dat laat ik nu maar even voor wat het is. Mijn hoofd heeft genoeg aan haar hoofd, zeg maar)
4 | 02:39 Druk

Eén, soms twee keer per jaar krijg ik een MRI.
Elke keer neem ik een CD mee, met fijne leuke lieve mooie of hele grappige muziek.
Overal door huis slingeren die CD's rond. Geregeld kom ik er één tegen, en dan denk ik: “oh, dat moet ik onthouden, dat die in deze doos/la/kast lag. Voor de volgende keer.”
Maar steeds weer ben ik ze kwijt als ik ze nodig heb. Ook al moeten het er intussen misschien wel een stuk of tien zijn.
En dus maak ik elke keer weer een nieuwe. Ploeter ik elke keer weer door mijn complete MP3-collectie heen, die met de jaren groter wordt en verspreid zijn - want ook op mijn computer ben ik slecht georganiseerd - over tientallen mapjes op vier verschillende partities.

Ik zit nu op 64 liedjes die het waard zijn om op de uiteindelijke CD te eindigen.
64.
Dat zijn er ongeveer 50 teveel.
Ik heb nog 8 uur om die 50 te selecteren en te dumpen.

Ik vraag me af of het niet minder vermoeiend is om het huis om te keren en een willekeurige CD met 'MRI' erop te grijpen...
dinsdag 22 januari
2 | 22:31 Zorgelijk

Vooralsnog ga ik ervan uit dat dit een hele vroege 1 april grap is.
Omdat het gewoon te belachelijk is om waar te kunnen, te mógen, zijn.


maandag 21 januari
4 | 19:43 Ziek & ellendig

Wat eerst gewoon een ongesteldheid from hell leek - hoewel dan wel a special kind of hell, voor langgestraften en hen voor wie de standaard hel net iets te mild is - (b)lijkt nu een ongesteldheid from hell èn een stevige griep te zijn.

Ik wist niet dat je je zó ziek kon voelen. Zó door de dag heen, om de haverklap en vanuit het niets, je benen onder je vandaan voelen zinken, je rug die lijkt te knikken en smelten, een weeë pijn die door je hele lijf trekt, alle kracht doet wegsijpelen.
De lichte verhoging die, licht of niet, maakt dat je je heet en koud en koud en heet en rillerig en zweterig en flauw voelt.

Ik haat non-descripte ziektes. Doe mij maar gewoon een flinke verkoudheid. Ook kut en snert - en je zal net zien dat ik over een week hoestend en proestend mijn eigen wensen lig te vervloeken - maar dan weet je tenminste waar je aan toe bent.
vrijdag 18 januari
2 | 17:19 The Magnificent Melvin

Het zal een supermarktbezoekje worden waarbij ik alles laat vallen wat een mens maar kàn laten vallen – maar dat weet ik op dat moment nog niet.

Sip kijk ik nu alleen maar naar de zak aardappels, die zojuist achter het schap is gegleden, ver buiten ieders bereik.

Intussen bel ik met mijn vader. Het blijkt vandaag geen goede combinatie: boodschappen doen en met mijn vader praten, maar ook dat weet ik dan nog niet.

Hij kabbelt en babbelt verder, over zijn plannen voor het avondeten, over gladheid, over ijsmutsen met kwastjes en oorkleppen die zo leuk zijn, ware het niet dat er AMSTERDAM op staat en hij houdt niet van Amsterdam.
Dit is nieuws voor mij, maar het lijkt me niet verstandig daar op door te vragen.

Ik spot een schappenvuller [schapenviller, wil mijn auto-correct hiervan maken], spreek hem snel tussendoor aan:
‘Pardon, meneer? Ik heb daarnet een zak aardappelen laten vallen, daarachter. Het spijt me erg.’
Ja, dat gebeurt hen ook regelmatig, geen probleem, ze vinden hem vanzelf wel.
Ja. Hm. Ok (weinig vertrouwenwekkend, dergelijke opmerkingen).
‘Maargoed, mocht het over een week of wat nou heel erg gaan stinken in die hoek, dan weet u in elk geval hoe dat komt...’
(Weinig wat zo ontzettend stinkt als rottende aardappelen, en ook weinig wat zo moeilijk is op te sporen, in een volle supermarkt.)

‘Is dat Melvin??’, vraagt mijn bader op de achtergrond. ‘Want met Melvin kan ik het altijd goed vinden.’

‘Wat? Weet ik veel. Moment.’
Ik loop terug naar het schappenjongetje (‘Meneer’ was zwaar overdreven, maar wat moet je anders zeggen? ‘Jongeman’?).
Hij kijkt me vragend aan, maar al wat ik doe is naar het naambordje op zijn borst turen. Mijn neus er praktisch op.

‘Nee, dit is Jeffrey’, zeg ik tegen mijn vader. ‘Niet Melvin’.
‘Zoekt u Melvin? Want die staat dáár’, zegt Jeffrey behulpzaam.
‘Pap, Melvin staat verderop, moet ik iets doorgeven voor je?’
Daar gaat paps niet op in.
‘Ook al een Engelse naam’, is zijn verstoorde reactie; ‘Al die jongens hebben daar Engelse namen’
‘Ja pap, ook een Engelse naam’, zeg ik sussend. Ik knik vriendelijk naar de nog steeds wachtende Jeffrey en laat hem enigszins in verwarring achter.

Enige minuten later sta ik bij de weegschaal.
Mijn vader nog steeds aan de telefoon; nu in een tirade over telefoonkaarten.
Ik leg een venkelknol op de weegschaal, die er onmiddellijk afrolt. Nieuwe weegschalen: geen bakje meer, maar een prachtig glad spiegelend vlakje. Het doet me denken aan de wrijvingsloze baan uit de natuurkundepratica van weleer. Een krat bier zou nog van deze weegschaal afzeilen, als je hem een zetje zou geven.

De venkelknol valt op de grond, onder de kisten.
Het schappenjongetje, dat nog steeds in de groentecontreien bezig is, snelt te hulp. Prikt met een bezem onder de stellingen, op zoek naar de weggerolde venkel; raapt vervolgens mijn kruk op, die inmiddels natuurlijk ook is gevallen.
Mandje en telefoon in de ene hand, kruk en kopje koffie in de andere, en met ‘de derde hand’ groente afwegen – dat was misschien ook niet zo’n praktisch idee.
‘Hartelijk dank’, zeg ik tegen mijn redder in nood.

‘Is dit nu wèl Melvin?’, vraagt mijn vader hoopvol en, neem me niet kwalijk, toch een tikje obsessief.
‘Nee pap, dit is nog steeds Jeffrey.’
Jeffrey zelf kijkt me nu met een beslist opgejaagde, angstige blik aan, wat ik me kan voorstellen. Ik zou ook nerveus worden, als er overduidelijk over me gepraat werd, en ik bovendien bijna als een product zou worden vergeleken met een collega.

Haastig, of in elk geval zo snel ik kan, maak ik me uit de voeten, richting zuivel.

Het zal lang duren voor ik me weer op de groente-afdeling durf te vertonen.
En wat mijn vader toch met die Melvin heeft…
woensdag 16 januari
5 | 22:30 Shady

Lang geleden had ik een vriendje, met wie het allemaal niet zo wou lukken, op seksueel vlak.
De oorzaak daarvan lag geheel bij mij. Hij was lief en zacht en rustig en geduldig; ik was onwennig en doodsbang, voor alles. Voor hem, voor mezelf; voor wat ik voelde, voor wat er gebeurde, voor wat er nog zou kùnnen gebeuren. Bang voor mijn eigen wensen, voor mijn eigen beslissingen, mijn eigen handelingen. De mogelijke consequenties daarvan.

‘We doen het helemaal op jouw tempo’, zei Lief. ‘We doen niets wat jij niet wilt, en alles wat jij wel wilt. Jij mag het helemaal bepalen en aangeven’.

Dat maakte het alleen maar erger.

Hoe gek en paradoxaal het ook klinkt: niets maakt kwetsbaarder en controlelozer dan alle controle hebben.

Natuurlijk: jouw eigen keuzes. Jouw eigen handelen.
Maar dat is het punt juist. Jouw eigen keuzes, waarvoor je zelf verantwoordelijkheid draagt, waarvan je de consequenties zelf moet aanvaarden. Niemand anders.
En actief het voortouw nemen maakt dat je jezelf moet laten zien, je in alle opzichten blootgeeft.
‘Dit wil ik graag’ – en dan is het bekend, is het niet langer geheim.

Maar ik wist zelf helemaal niet wat ik precies wilde. Misschien dat mijn wensen en behoeften helemaal niet daar bleken te liggen waar ik het in eerste instantie dacht.
Kon ik er dan nog wel op terugkomen?

Zwijgen, wilde ik.

‘Vind je dit fijn?’
Ja, natuurlijk, maar dat ga ik jou niet aan je neus hangen.

Verwacht geen aanmoediging, zelfs geen uitgesproken instemming. Zolang ik geen nee zeg is het ja. En zolang ik geen stop zeg, mag je ervan uitgaan dat het niet vervelend is.
Maar meer en groter dan dat krijg je het niet.
Mij zie je niet en hoor je niet. Het is al erg genoeg dat mijn lichaam me verraadt.

Geen moment wil ik erkennen, stilstaan bij het feit dat ik een gepassioneerde, vleselijke kant heb.

Dat ligt niet aan die ander; het komt ook niet door een algemene weerzin voor alles wat lust en seks is.
Het is angst.
Angst voor die wilde, ongebreidelde kanten van de mens, voor alles wat ik niet in de hand heb.

Ik wil stil, ongezien; eerst eens even uitvinden of ik me wel staande kan houden, in dit nieuwe vreemde land. Daarvoor moet ik, in elk geval in het begin, onzichtbaar kunnen zijn.

Dus ik zwijg.
Ga maar door, ik zeg wel stop.


Dat was wat erachter zat.

Maar hoe moest ik daar, tegenover Lief, mee omgaan?
In mijn frustratie en verwarring zei ik het, heel letterlijk:
‘Doe maar wat. Probeer maar wat. Ik zeg wel stop, als het niet goed gaat’.

Daarover was hij in het geheel niet te spreken.
Hij voelde zich, in zekere zin, gebruikt als gebruiker.
Hij was niet het soort man dat zich aan vrouwen opdrong, en dit voelde wel zo. Dit voelde voor hem te onzeker, te gewelddadig.
Hij weigerde dan ook; en, eerlijk is eerlijk, ik snapte dat ook wel.

Dat was toen.
Nu, heel veel later, was daar vorig jaar Fifty Shades of Grey.
Na het doorworstelen van deel 1 en een half deel 2 had ik het wel gezien. Ik wilde eigenlijk een recensie schrijven; en ter compensatie van de niet uitgelezen delen, en om mijn uit de lucht gegrepen theorieën iets beter te kunnen onderbouwen, verdiepte ik me een aantal weken (een project is een project, tenslotte, of het nou baggerwerken, balletdans of SM is) in de wereld van BDSM. Een ‘ingeklonken’ afkorting, die staat voor Bondage & Discipline, Dominantie & Submissie, SasoMasochisme.

Al lezende moest ik toegeven dat ik er wel wat in zag. In de rol van Submissive, dan alleen.
En ook niet alles.
Ik had helemaal niets met fetisjes. Het enige wat nog enigszins in de buurt van een fetisj komt is mijn voorliefde voor stevige veterschoenen met een ‘lieve ronde neus’.
Maar leerdracht, rubber, latex? Nou nee. Niet aan mij besteed.
Maskers ook niet. Alleen maar naar-griezelig, beslist niet op een aangenaam-spannende manier.
Het pijnigen? Nah. Ook niet. Mijn automutilatie heeft me vroeger in die zin ook nooit iets gebracht, eigenlijk.
Het opzettelijk vernederen vind ik alleen maar weerzinwekkend. Wat is er in vredesnaam leuk aan ‘iemands sletje zijn’?
En sowieso, dat hele onderdanig-zijn, voor een ander knielen en ‘Meester’ noemen – daarvoor moet je toch echt niet bij mij zijn.

Hm.
Goed beschouwd was er dan toch weinig wat er overbleef.
Wat was het dan, wat niettemin bleef trekken?

En toen, op een dag, viel het kwartje.

Mijn therapeute sprak vaak over het begrip ‘regie’.
Ik heb zelf de regie. Mijn keuze is mijn keuze. Daar is niemand anders verantwoordelijk voor. Dat heet volwassenheid. En als ik dat leer, dan – tsja. Dan schijnt het allemaal wat makkelijker te dragen te zijn. Ofzo.
Zoals uit die laatste zinnen blijkt is dit me beslist nog niet eigen. Integendeel, zou ik zeggen.

En hoewel dit al zeker een jaar een terugkerend thema was, drong het pas vorige week tot me door.
Hoe het allemaal netjes in elkaar greep.

De submissive, in een D/s-relatie, is degene die het uiteindelijk voor het zeggen heeft.
Hij of zij neemt geen initiatief. Zhij leidt nooit, maar volgt. Voert opdrachten uit, volgt orders op.
Maar zegt de Sub stop, dan is het ook stop. Wàt er op dat moment ook gaande is. Stop is stop. Geen discussie, no questions asked.

De Dominante, aan de andere kant, moet volledige en voortdurende beheersing hebben. Zhij houdt het overzicht, bewaakt de veiligheid van de Sub. Moet dan ook de lichamelijke reacties van de ander volledig kennen en herkennen, er adequaat op kunnen reageren. Draagt zorg over het welzijn van die ander.

Die combinatie. Alle controle te hebben, zonder de regie te hoeven voeren. Altijd het laatste woord kunnen hebben, zonder ooit een eerste te hoeven of zelfs maar mogen zeggen.
Meegaan en meedoen met wat een ander begint, maar afhaken op een moment dat het niet meer bevalt.
En eindelijk, eindelijk iemand die dat verduvelde, vijandige lichaam van me overneemt.

Mijn God.
Alles wat me aan BDSM aantrekt, is wat mij in feite een verwend klein kind maakt...
§ | 15:50 Say it like you mean it

Over mixed signals gesproken.... (popup)


Freedom My Ass


dinsdag 15 januari
2 | 01:42 Correlerend

Als je pure - ongepoetste en therefore onverdunde - tandpasta in je oog krijgt, en het doet heus erge pijn, zou je dan de doktersdienst mogen bellen?

En als je je verveelt, omdat je te moe bent om te slapen maar al je Wordfriendjes zijn al weg, en als je bang bent voor de nacht en de dag die komen gaat, en voor de sneeuw en de gladheid en de eenzaamheid en eigenlijk sowieso voor de toekomst en het hele leven in het algemeen - zou je dan de doktersdienst mogen bellen...?
Of is dat waar Stichting Korrelatie en sexlijnen voor in het leven zijn geroepen...?

(ik bel al een tijdje geen sexlijnen meer. Ik weet niet of ik op een gegeven moment gewoon uitgepuberd was, of dat het was omdat de toen-nog-PTT ineens begon met het sturen van gespecificeerde rekeningen. Ik ga voor mijn gemoedsrust maar uit van het eerste. Toenemende volwassenheid is toch beter voor je gevoel van eigenwaarde dan angst om betrapt te worden in je ònvolwassenheid)
maandag 14 januari
4 | 21:40 Slinger

Iemand moet mijn moeder het concept van 'slaande ruzie' en 'doodzwijgen' eens bijbrengen. De spelregels, met name.

Gisteravond laat ontdekte ik op mijn voicemail drie berichtjes van haar, allen ingesproken tussen zeven en half tien.
De inhoud: dat ze niet wist wat zij met mijn vuilnisbak moest.
Dat het haar speet dat ze niet kon helpen, zeker gezien hoe mijn avond verlopen was (blijkbaar had mijn vader haar gebeld), maar dat ze gewoon tè moe was. Dat ze nu (dit was het laatste bericht) echt naar bed moest, maar dat ze hoopte dat ik wellicht van één van mijn buren hulp kon krijgen. En slaap lekker, lieverdje.

Even voor de duidelijkheid: geen moment was het zelfs maar in mijn hoofd opgekomen om haar om vuilnishulp te vragen.
Alsof ik niet prima zelf in staat ben om in mijn pyjama, om zeven over drie 's nachts, met mijn vuilnis over straat te slepen.

Vervolgens geeft ze me vanmiddag, tijdens een-situatie-die-zich-voordoet, gepikeerd te kennen dat mijn aanwezigheid door haar niet op prijs wordt gesteld.
Waarna ze het pakje drinken dat ik bij me heb gretig opdrinkt.

Vanavond weer een berichtje.
Dat ze het afschuwelijk vindt dat ik zo ziek was, maar dat ze hoopt dat ik heelhuids ben thuisgekomen (nèt), en vooral ook hoopt dat het nu wat beter met me gaat (nauwelijks).

Spreken is zilver, nee goud, nee EenPakketjeSchrootMetEenDunLaagjeGoud.

Ik voel mixed signals, hier.
2 | 15:28 Combi

De CV bij de buren deed raar. Een directe oorzaak kon niet worden gevonden, ondanks cameraploegen die hun apparatuur door de buizen naar het dak leidden.
Er was Grootscheeps Onderzoek (G.O.) nodig, zo werd besloten; en daarvoor moesten alle 'verticale buren' tegelijkertijd aanwezig zijn.
Eerst belde er een kachelvrouwtje op, om 'de afspraken op elkaar af te stemmen', en vanmiddag was het dan zover.

Als onderdeel van het G.O. heeft één van de twee kachelmannetjes zojuist mijn thermostaat op 28 gezet, en vervolgens zijn ze gezamelijk het dak op geklommen om te zien wat er te zien was. Althans, dat is wat ik ervan heb begrepen.

En dan blijkt maar weer dat warmte niet altijd met warmte te maken heeft.

De verwarming is nu zo heet dat je je al brandt als je er een meter vanaf staat. Nou ja, bij wijze van spreken dan.
De natte was, die ik er, van de gelegenheid gebruikmakend, maar direct op heb gelegd, ligt heel letterlijk en zichtbaar te stomen.

En ik heb het nog steeds koud.
Stress en aanhoudende MS-stramheid, die er samen voor zorgen dat ik me eenvoudig niet voldoende kan ontspannen om warm te worden.

Ik drink nog maar eens een kopje 'Tension Tamer', denk ik..

Update, één uur later:
Ondanks het feit dat de oorzaak van de problemen niet bij mijn CV lag, werd het nodig geacht om mijn ketel volledig open te leggen. De Anatomische Les was er niets bij.
Net werd alles weer in elkaar gezet en opnieuw ingesteld.
Daarbij kwam er een hele discussie op gang over PArameters, en of ze wel de goede PArameters hadden genomen, en of ze toch niet beter andere PAra.. etc. - waar ik in absolute horror naar heb geluisterd.

Kijk, dat doet dan weer in één klap die hele Tension Tamer teniet.
Persoonlijk vind ik het niet echt rustgevend als kachelmannetjes hardop de handleiding aan elkaar voorlezen terwijl ze mijn ketel instellen..

Dus, als u binnenkort een harde knal hoort, en een rookpluim boven Den Haag ziet uitsteken: dat was ik. Dan waren de PArameters bij nader inzien toch niet goed...
zondag 13 januari
1 | 19:44 Murphy strikes again

Precies een dag na mijn vorige auto-perikelen.
Zoals te verwachten ben ik nog moeër. En weer denk ik: kom op, even nog eruit. Zal je goed doen, routine, blablabla.
Bleegh...

Ik pak me heel, heel dik in. Drie jassen, vijf dassen – dat idee.
Ik vul mijn kruik met heet water; sjouw mezelf, mijn kruk en kruik naar beneden. Naar mijn auto.
Vlak voor ik vertrek beluister ik nog even mijn voicemail.
Mijn vader.
Dat hij mama geprobeerd heeft te bereiken, maar die nam niet op, en dat hij daarom nu maar mij probeert.
Ga ik nog naar Albert Heijn? En zo ja: kan ik dan voor hem een pak melk meenemen? Gewoon donkerblauwe melk, van de Woeste Hoeve, of hoe heet dat merk.

(hier grinnik ik, ondanks mijn groeiende ergernis. Ik maak er een punt van om versprekingen en betekenisloze woorden in mijn familie te introduceren, zonder dat die familie zich daar zelf bewust van is. Brainwashing in het klein. Eens heb ik het een dag lang over ‘peTERselie’ gehad. Aan het eind van die dag had mijn vader het tot zijn eigen frustratie overgenomen. De Woeste Hoeve, ter informatie, is in werkelijkheid de Zaanse Hoeve.)
.

Terug naar de voicemail:
...gewoon donkerblauwe melk.
Hij, mijn vader, is vandaag nog wel even naar C1000 geweest, maar vond het te koud om ook nog naar Albert Heijn te gaan. Dus als ik daar nog heen ga zou dat erg fijn zijn.
Bij voorbaat hartelijk dank.

Bij voorbaat hartelijk dank. En het was te koud.
Maar voel je vooral niet verplicht...

(voor u nou zegt: je kan toch best wat voor je vader doen – ja. Natuurlijk. In theorie, en voor ‘vaders in het algemeen’.
Maar mijn vader is een klein kind, op z’n tijd. Op *zijn* tijd. En hij weet op weergaloze wijze iedereen voor zijn karretje te spannen.
En voor u nú weer zegt: zeg, een beetje respect hè, zo praat je niet over je vader! – bel mijn moeder even. En de karrenvrachten hulpverleners die wij, als gezin, in de loop der jaren hebben gehad. ‘t Is een pathologisch dingetje.
En dan wil ik nu graag weer gewoon on topic.)


Dus ik, zuchtend en wel op pad, met mijn kruik op schoot maar niettemin rillend en sidderend.
Een Canta is niet geïsoleerd. Echt helemaal niet. Een Canta is, integendeel, zo lek als een mandje. Regent het buiten, dan ook binnen; vriest het buiten... afijn. Leuke bijkomstigheid is dat hoe kouder het is, hoe eerder het raam open moet: want hoe kouder het is, hoe eerder de ruiten beslaan, en daar is niet met een doekje tegenop te poetsen. Aangezien je in een auto ook nog stil zit heb ik het daar, derhalve, kouder dan als ik op de fiets zit.

Eenmaal binnen bij AH bel ik grommend mijn vader op.
Heeft hij anders nog iets nodig, nu ik er toch ben, en bovendien de auto heb?
Ja, afgeprijsd brood, heel graag. En broodjes, ook.
Ik sla groots in. Stapels brood en broodjes, en appeltaart en kwark – ‘want het is de laatste dag van de aanbieding, nog even gauw gebruik van maken’. En ik mag mezelf ook best een beetje verwennen, toch? Oh, en cola. Als ik er dan toch ben. En de auto heb.

Nog maar nauwelijks op de terugweg rijd ik over iets (wat?) heen. Een penetrante en bijzonder giftig aandoende geur trekt bijna onmiddellijk de auto door. Als ik stop en onder de auto kijk zie ik iets (wat?) naar beneden druppelen. Sijpelen en stromen, eerder.
Daar kan ik niet mee verder.
En dit keer helpt er, heel letterlijk, geen lieve moeder aan.

Goddank – een geluk bij een ongeluk – ben ik in de buurt van een garage. Daar parkeer ik de auto. Morgen maar langs met de sleutels, dan kunnen ze er meteen naar kijken.
Ik pak al mijn spullen bij elkaar.
De twee loodzware tassen boodschappen, mijn Michelin-outfit die bewegen praktisch onmogelijk maakt, en, oh ja, die volle kruik.
(dat ik die kruik natuurlijk ook even had kunnen leeggooien en me zo van anderhalve kilo extra gewicht had kunnen ontdoen, dat realiseer ik me pas terwijl ik dit schrijf).
En dan is het lopen geblazen. Sjokkend en sjouwend en klappertandend terug naar huis.

Ik ben amper twee minuten binnen of de telefoon gaat.
Mijn vader. Waar ik bleef. Want die melk was niet zo’n punt, maar hij had nu rekening gehouden met het brood, zijn plannen voor het avondeten omgegooid, en hij wilde toch wel graag beginnen.
Oh, en zo grappig: hij had eerder ook op mama’s voicemail ingesproken, en die was hem net ook al een pak melk komen brengen. Dus nu had hij er twee.

Ja. Zo grappig.

Toen hij even later zelf langskwam om zijn boodschappen te halen heb ik hem niet geslagen, maar hem zelfs een kus gekregen.
Dat vind ik, voor het moment, wel voldoende getuigen van mijn respect en liefde...
1 | 16:05 Onuitputtelijk

Wat slechts weinigen weten, is dat De heer Jezus Christus, enige jaren na zijn overlijden en wederopstaan, is gaan werken bij een nondescripte fabriek waar nondescripte producten werden gemaakt.
Luchtverfrisser, onder andere.

Ik snap dat wel.
Je hebt zo lang in de belangstelling gestaan, bent zo lang omringd geweest door mensen, die allemaal wat van je wilden: dan wil je op een gegeven moment gewoon gewoon. Gewoon anoniem zijn, onbeduidend, ongezien. Werkelijk gelijk als ieder ander.

Maar ja. Je hebt toch je krachten en je machten. Af en toe lonkt het. Het verrichten van wonderen enzo.
Meestal kan je jezelf beheersen.
Je gaat regelmatig naar meetings, van Miracleholics Anonymous. De feestdagen zijn voor elke verslaafde zwaar, maar, begrijpelijkerwijs: voor jou, de enige echte J.C., natuurlijk zeker.

Maar heel, heel soms, echt incidenteel, slipt er een wondertje doorheen.
Niet groots, niet massaal.
Maar bij een enkel productje, op die eindeloos lange lopende band.

Zodat ik nu in het bezit ben van een spuitbus merkloze luchtverfrisser die al 8 jaar onafgebroken spuit.

De wonderbaarlijke geurvermenigvuldiging.

Maar nou wil ik toch een, wellicht ondankbare en zure, kanttekening maken.
Als je dan toch zo graag wilt. Als je je werkelijk niet kunt beheersen.
Is er dan echt geen ander wondertje te bedenken, in je nabije omgeving...?

Want ik mag dan wel gierig en arm zijn: een nieuw busje rozengeur kan ik me echt nog wel veroorloven hoor..
zaterdag 12 januari
2 | 19:45 Murphy's happy ending

Op de moe-ste dag van de wereld – moeër worden en werden ze niet gemaakt – dwing ik mezelf om er toch even uit te gaan. Toe, kom op, even maar. Gewoon, om de routine erin te houden. Ga dan gewoon met de auto, maar gá.
Als doel wordt besloten tot Lidl en Jumbo.
Jumbo blijkt, bij aankomst, te hoog gegrepen. Moe, zó moe; alles draait. Naar huis.. fijn naar huis en op bed en slapen...

Op de terugweg kom ik langs mijn moeder. Eigenlijk zou ik nog iets in haar bus moeten doen.
Zal ik..?
Toe, kom op, spoor ik mezelf nogmaals aan. Je komt er làngs. Je hoeft alleen maar uit te stappen. Gewoon even dubbel parkeren, lichten aan laten zodat passerende auto’s niet bovenop je knallen. Eruit en erin.
Wel je deur op slot natuurlijk. Anders zal je net zien dat uitgerekend nu, nu ik al zo moe ben, mijn auto wordt gejat.

Vage gedachte.
‘Hm. Zie je wel, dat kan dus best: auto op slot en de lichten aan.’
Vroeg ik me steeds al af, of dat kon, en hoe.
Niks an. Gewoon auto dicht, maar motor laten lopen.

Heel, heel langzaam dringt de horror tot mijn afgematte brein door.
De enige manier waarop je je lichten kan laten branden in een gesloten auto, is door je sleutels in het contact te laten zitten.
En dat is precies wat ik heb gedaan.
Sleutels in het contact, tas op de stoel, mijn kruk achterin. Telefoon en huissleutels en portemonnee allemaal in mijn tas.

Oh, en ruzie met mijn moeder.
Moeder al dagen niet gesproken. En dan niet van het soort: ‘we hebben elk ons eigen leven, soms spreken we elkaar weken niet, maar dat is prima’, maar een actief luidruchtig doodzwijgen.
Het is nu een complicerend en onaangenaam detail.

Trachtend mijn waardigheid te behouden (het is een beetje als de deur achter je dicht smijten en dan terug moeten omdat je je tas bent vergeten) en met gebruik van zo min mogelijk woorden, leen ik mijn moeders fiets, en haar reservesleutels van mijn huis.

Op de fiets, rillend en zwalkend, naar huis voor de reserve-autosleutels.
Bij thuiskomst naar de wc, glaasje water.
Hou vol. Niet denken aan moe, niet denken aan ziek, aan vallen, aan mogelijke gevolgen van al deze acties. Denk aan die auto, die daar alsmaar loopt.
Weer terug.
Terug bij mijn moeders fiets de sleutel dáárvan vergeten, boven. Wáár is onduidelijk. Ja, ergens tussen huisdeur en wc en keuken – maar het is verbazend hoe veel terrein dat bestrijkt, als de situatie het wil.

Fietssleutel is en blijft kwijt.

Dus op mijn eigen fiets terug naar mijn moeder.
Korte uitleg, vergezeld van een ‘ik val flauw, ik moet naar huis, ik weet ook niet wat nu verder, hier is in elk geval mijn fiets voor jou’.

Terug met de auto.
Bij thuiskomst is, hoe kan het ook anders, het eerste wat ik zie: mijn moeders fietssleutel.

Het tweede is een berichtje van mijn Wordfeudpartner.
Dat ze blij met me is, komt het op neer.

Lieve, lieve Esther. Dank je wel. Je had dat niet op een welkomer moment kunnen zeggen.
Met recht een warm bad na een ijskoude douche.
woensdag 09 januari
5 | 00:44 Allerhandeltje

Het was vijf minuten voor sluitingstijd, en ik belde mijn vader op.

‘Pap, heb jij nog aardappels?’
‘Ja!’, zei hij blij; ‘ik heb net vandaag een nieuw zakje gekocht!’

‘Oh. Dat is jammer.’
‘Hoezo?’
‘Nou, de wollige aardappels zijn in de aanbieding en mama eet alleen maar stevige.’
‘Ja, daar hebben we vroeger vaak discussies over gehad’, zei hij op warme, nostalgische toon.

‘Ja best, allemaal prima’, brak ik hem direct af; ‘maar de aanbieding is twee zakken van drie kilo, en ik krijg in mijn eentje geen zes kilo op. Dus ik wil de aanbieding met iemand delen.’
‘Neeee... nee, ik koop met opzet altijd een klein zakje, en daar doe ik dan een week mee. Anders gaan ze uitlopen, en dan...’
‘Maar deze zijn Veelzijdig!’, prees ik ze aan.
‘Ze zijn wàt?’
‘Veelzijdig! Dat staat op de verpakking.’
‘Ja. Nee, doe maar niet.’

Ik overwoog in ernst om een briefje op de stapel aardappels te leggen: “Wie wil deze aanbieding met mij, alleenstaande vrouw, delen?” Maar dat leek iets teveel op een contactadvertentie.
Verder peinzend over een List, om dit koopje toch maar niet aan me voorbij te hoeven laten gaan, deed ik de rest van mijn boodschappen.

Vijf minuten ná sluitingstijd stond ik in de rij.
Voor mij stond een man met een jaarvoorraad aan boodschappen. Hij legde een zak aardappels op de band. Mijn aardappels.
En geen tweede zak.
Nog volkomen gepreoccupeerd met mijn gemiste aanbieding, vergat ik alle normale omgangsvormen.
‘Waar is de tweede?!’, flapte ik er verwijtend uit.
‘Wat? Oh, ja, die was gratis hè? Nee, daar kon ik niets mee, dus ik laat het hierbij.’
Die mensen bestaan dus ook.

Hij draaide zich om, om de rest van zijn spullen op de band te zetten.
Hij begreep kennelijk niet dat we nog lang niet uitgepraat waren.
‘Meneer? Mag ik de tweede zak van u opkopen?’
Hij keek me volkomen wezenloos en onbegrijpend aan.
Nou ja, met zoveel boodschappen zou ik ook halverwege de winkel op zwart zijn gegaan.
Ik legde het hem uit, ik legde het nog eens uit, en intussen liep de band maar door.
Toen hij het eindelijk begreep zei hij ‘tuurlijk’
Zo snel als ik kon hopte ik terug de winkel in, om de tweede zak te halen.

‘Zo snel als ik kon’, dat was nog een heikel punt.
In principe kan ik best een fikse sprint trekken. Mijn kruk heb ik bij me omdat mijn evenwicht brak is, en omdat mijn benen om de haverklap zonder aankondiging uitschakelen. En als ik ren zie eruit als een spastische geit met Parkinson en een hysterische paniekaanval – all wrapped into one. Maar in principe...
Alleen kan je dat niet aan mensen uitleggen. Het staat nogal vreemd als je het ene moment zwaar op je kruk leunt, en het volgende moment het ding letterlijk onder de arm neemt en wegrent.
Dus ik huppelde en hinkte, in versnelling.

Teruggekomen met de zak aardappels dankte ik de man heel hartelijk en overhandigde hem €1,50. Hij keek me weer wazig aan. Klopt dat?
‘JA’, zei het kassameisje, streng en nadrukkelijk. Zoals je tegen een twijfelend angstig kind praat. ‘Mama zal ik in zee, het is zo eng, zal ik...?’ - JA. Niet over nadenken, gewoon doen. Heus, het klopt.

Met de aardappels achterop de fiets belde ik weer mijn vader.
‘Ja, nog een keer met mij. Ik heb een deal gesloten, met een mannetje.
Ik heb nu een zak van drie kilo, en ik kom straks langs en dan krijg jij de helft, en dan breng ik morgen het zakje dat jij al had gekocht terug. En dan krijg ik 75 cent van jou.’
‘Wat schiet ik daarmee op?’
‘Dan heb jij anderhalve kilo aardappels voor 75 cent.’

Daar zag hij wel wat in.

En dus fietste ik om half elf ’s avonds nog eens naar mijn vader.
Ga ik morgen naar AH terug om zijn zakje terug te brengen.
En daarna weer naar mijn vader, omdat hij per se zijn bon terug wil.

Maar dan heb ik ook wel mooi anderhalve kilo aardappels, voor 75 cent...

Onlangs ontdekte ik dat bijna al mijn vaste boodschappen bij Jumbo goedkoper zijn.
Sindsdien fiets ik een half uur om, om vijftien cent op mijn Soja-yoghurt te besparen.
‘En dat geld gaat dan straks naar de fietsenmaker omdat je banden twee keer zo snel slijten’, zei mijn moeder hierop nuchter en ontnuchterend.

I choose to ignore that.
donderdag 03 januari
3 | 20:19 Friend & Feud

Dus. Wordfeud.

In de wetenschap dat ik, met mijn ‘lidmaatschap’ op Facebook, al al mijn waardigheid verloren had, en dat bovendien aan de eerste week van het nieuwe jaar al weinig meer te verpesten was, dacht ik: Welja. Vooruit dan maar.
Het spul bleek bovendien ook gewoon op een PC gespeeld te kunnen worden, waarmee ik in elk geval het hele gepiel op mijn telefoon kon vermijden, en rustig stukjes kon schrijven terwijl ik op mijn tegenspeler wachtte.

Dat laatste bleek helaas iets te optimitstisch gedacht.
Mijn vermogen tot multitasken is nùl. Of, althans: wel als het een onzeker soort multitasken is; als ik, in dit geval, afhankelijk ben van andermans acties.
Nadeel was bovendien dat het Wordfeud-for-PC wat kuren bleek te hebben. Er was een Android-environment voor nodig, en dat rotzooide nogal met mijn toetsenbord-instellingen. Zorgde er zelfs voor dat, gewoon hier op mijn site, woorden en lettertekens werden ge-autocorrect. Wonderlijk, maar het maakte het schrijven van stukjes er niet makkelijker op.

Dus gisteren bracht ik louter en alleen Wordfeudend door. Me af en toe onwaarschijnlijk storend aan de bizarre spel-regels–letterlijk. Zeer gebruikelijke woorden die ineens niet toegestaan waren; en andersom: woorden die helemaal niet bestonden, die gewoon werden goedgekeurd.
MAORI, zag ik in een allereerste woordvoorraad liggen. Ik was als eerste aan zet, ik kon leggen wat ik wou, ongehinderd door al aanwezige letters. En ik kon MAORI maken. Met dubbel woordwaarde nog wel.
Mocht niet.
WC ook niet.
Een tegenspeelster legde SCHEN, en dat mocht ineens wèl. Wie mij kan zeggen wat dàt nou weer betekent...

Maar verslavend was het, zo bleek al snel, inderdaad wel. En gezellig. Zo sprak ik, zomaar live en in het moment, Esther en Zuster Klivia. Griezelig, want niet de traagheid en afstand van mail; maar wel leuk.
Toen mijn twee tegenspelers rond middernacht het speelpand hadden verlaten (mietjes! Wie gaat er nou al zo vroeg naar bed! Blijf gewoon tot vier uur op, zoals ik altijd doe!) besloot ik in de zo plots ontstane eenzaamheid een willekeurige speler uit te nodigen.
Ik riep, en tot mij kwam ‘plopdekabouter’.

Mijn eerst mogelijke zet was NEUKEN, maar ik dacht: dat is geen goed begin. Ik wil niet diegene zijn waar anderen voor wegrennen. Er zijn genoeg online spelletjes waar je wordt belaagd met oneerbare voorstellen, en ik wilde zelfs maar niet het vermoeden wekken dat ik zo’n onzedelijkerd was.

Andersom was ik ook op mijn hoede.
In 1997 had Nederland Talkradio. In 1997 was ik het grootste deel van het jaar ‘ziek’ thuis van school; ‘s nachts sliep ik nauwelijks, en in Talkradio had ik een vriend in bange tijden gevonden.
Eén van de vaste bellers was iemand die tekens heel normaal en ook volkomen on topic begon, maar dan vanuit het niets helemaal losging. Dan kwam er een stroom aan ranzigheid uit zijn mond, waarin regelmatig de woorden ‘kabouter met een grote (...) [vul zelf maar in]‘ voorkwamen.
Sinds 1997 sta ik daardoor wantrouwig tegen alles wat de naam ‘kabouter’ draagt.
Ik wachtte tot het mis ging. Tot hij zijn ware aard zou laten zien.

Maar er gebeurde niets. Behalve dat hij me genadeloos inmaakte.
Beslist leerzaam.
Plop legde mini-woordjes op strategische plekken en in strategische lettercombinaties, en sleepte daarmee onwaarschijnlijk hoge scores binnen.
Ik daarentegen legde het woord STRENG op een plek die werkelijk alle waardeverhogende vakjes omzeilde, en haalde een miezerige 13 punten.
Zoals hij (of zij?) me zelf onderwees: ‘Je woorden zijn mooi zat alleen moet je ze beter leggen.’
LOST, was het laatste woord dat hij spelde. Voor 32 punten.
LOST, indeed..

En toen kwam het, in een spelletje tegen Esther.
Ineens kon ik wèl twee dingen tegelijk doen.
Terwijl ik aan de telefoon was bekeek ik verveeld–want machteloos–mijn lettertjes. Die U, die ik maar niet kwijtkon. Die ik zo graag wilde combineren met mijn Q, maar QUI en QUO had Wordfeud geweigerd, en wat kon ik dan anders met die Q maken..? Moest ik hem niet gewoon opgeven, en die zo lang bewaarde U  gewoon aan iets anders besteden?
Dan had ik nog een X. Die had ik eigenlijk bij voorbaat al genegeerd. Ik zou wel wachten tot ik ergens een losse E zou tegenkomen. Zo werden, had ik gemerkt, veel X-en gedumpt.

En toen zag ik het ineens: 
NEXUS.
Daar was iets mee.
Charmed, herinnerde ik me later.
Op dat moment dacht ik alleen maar: Ach ja, waarom ook niet.
Ik legde het neer, klikte op Play, verwachtte eigenlijk helemaal niets, anders dan een weigering.
En midden onder het heus erg onderhoudende gesprek schreeuwde ik het uit.

"You played NEXUS for 108 points"

WAAAH!!!

‘Wat is er, wat is er??’, klonk het meteen in paniek, aan de andere kant van de lijn.

Niets, niets, geeft niet. Laat maar. Niets aan de hand.

(WAAAAH!!!!!)

Normaal gesproken ben ik, in alle aspecten van het leven, mijn grootste, strengste, zwaarste tegenstander. Ik moet en zal mezelf verslaan; ook als ‘verslaan’ niet noodzakelijk ‘verbeteren’ betekent.
Altijd meer, langer, hoger, zwaarder dan de vorige keer. Of, waar het eten en gewicht betreft, juist minder en lichter.

Maar hier, hier heb ik vrede mee.
Dit is onnavolgbaar.
Sterker nog: ik heb er zóveel vrede mee, dat ik van nu af aan ook met een blij hart door iedereen verslagen mag worden.
Ik heb een Verhaal. Een kampvuur-verhaal; het soort dat je kinds kinderen elkaar nog doorvertellen.
‘Onze voorouder Puck, die haalde eens 108 punten bij Wordfeud. Met één woord’.

‘Oooooh...!!’, zullen de kleine kinderen dan met open mond zeggen.

Ja. Ik heb mijn hoogtepunt bereikt.
Als een veteraan met amper 10 speeluren ben ik klaar. Oud en wijs.
Nu kan ik het wegleggen, en mijn aandacht richten op andere zaken.
Of niet. Gewoon voor de pret doorspelen.
Het is goed zo.

(...)

Oh crap....

(En mocht u mij nu ook willen be-feuden: bossnymph, is de naam)
woensdag 02 januari
2 | 00:54 2.7 - 22.3

Het bestaat! Het bestaat!
Plaatsen waar het altijd gematigd is, zomer en winter, zonder extremen maar met behoud van klimaat!

Het bestaat!!

Ik verhuis naar Vancouver.

(Ik was wat Wiki-end, de laatste dagen. Naar aanleiding van een Standupper*) die uit Timmins, Ontario komt, waar het in januari maximaal -11°C wordt. Ik zeg het nog maar eens: maximaal min-elf.
Van het één kwam het ander, zoals dat gaat met Wikipedia, en al link-hoppend door Canada, via diverse YouTube-filmpjes tussendoor, kwam ik zojuist min of meer toevallig op de Vancouver-site. Wat dus mijn droom-klimaat blijkt te hebben.
En ja, ik weet het, Seattle doet het ook leuk. Maar: regen. Als in: doorlopend. Plus, VS. Geen fan van.
Dus, Vancouver it is.
Nu alleen nog zien hoe ik over mijn straatvrees, afhankelijkheid en reisziekte heen kom, en even uitzoeken hoe ze daar ginder tegenover arbeidsongeschikte, chronisch zieke immigranten staan. Maar dan ben ik all set to go. Fijn man!)

*) (bekijk dat filmpje even, hij's leuk, heus. Duncan of Nazareth, is al wat ik zeg)
dinsdag 01 januari
6 | 12:59 Wens

De nieuwjaarsdienst-dominee leek zelf geëmotioneerd, door wat hij zou gaan zeggen. Zo prachtig, zo gemeend, met heel zijn hart: "Christus zei al: de grootste is de liefde. Dat wens ik u, voor dit nieuwe jaar. Vrede en licht, maar in alles: liefde."

Ach hoe prachtig en gemeend. En heus, met heel mijn hart gevoeld.

Maar op dit moment ben ik dus wel zó ver dat ik denk: Pfft. Fuck de liefde. Wat moet ik met liefde als ik geen gezondheid heb?
Omgekeerde wereld...

Niettemin.
Ik wens u een heel mooi en goed 2013 toe.
Met al wat ú nodig heeft. Of dat nou vrede, licht, liefde, gezondheid of gewoon eindelijk weer vast werk is.

Alle goeds.