Vorig Archief - Volgend Archief

vrijdag 28 september
5 | 19:20 ConcurrentiePromotie

Schrijverij van Laura.

Veel beter dan de mijne.

Leest Allen Laura.
maandag 24 september
3 | 15:39 Feeling Blue

‘Hey you...’, zei Winter zachtjes tegen Herfst. ‘Je hebt nogal een druk jaar gehad, geloof ik. Veel diensten moeten overnemen van Lente en Zomer. Gaat het nog wel een beetje? Weet je wat, neem wat tijd voor jezelf. Ik doe jouw shift wel, dit jaar. Jij hebt het vaak genoeg ook voor mij gedaan.’
 
‘Hm…’, zei Herfst, terughoudend. ‘Ik weet het niet hoor. Ik bedoel... ik geef dat niet graag uit handen, het luistert allemaal heel nauw. Veel te doen, veel uitersten ook. Grote overgangen, in mijn maanden. En jij bent mij, zeker de laatste jaren, net iets te wispelturig en extreem. Ik heb je afgelopen jaar bezig gezien, en dan hebben we het nog niet over december 2010…’

‘Hè toe zeg’, zei Winter weer. ‘Een beetje vertrouwen. Ik snap toch ook wel dat ik me in andermans huis, om het zo maar te zeggen, te gedragen heb. Maar we kennen elkaar nu lang genoeg, ik heb je vaak genoeg bezig gezien. Ik weet echt wel wat er gedaan moet worden. Natuurlijk geef ik er mijn eigen kleur aan, maar dat is het. Geen rare dingen, niets wat niet bij jou hoort. Een andere kleur, meer niet. Toe, ga maar. Rust uit, neem je tijd.’

Herfst gaf toe. Liet los en droeg over.
Zag dat het inderdaad wel goed leek te gaan: er was zon, er was regen, er was onweer en er was storm. Precies zoals het hoorde, gewoon volgens de norm.
En die ‘eigen kleur’, die Winter eraan zou geven, ach, dat zou een leuke afwisseling zijn.

En zo begon op de eerste dag van de herfst mijn winterdepressie.
vrijdag 21 september
6 | 18:36 Het It's International Book Week-stokje!

Goed, als in het vorige stukje al geschreven: het estafette-stokje.

Hier komt ie:
It's International Book Week
The rules: Grab the closest book to you, turn to page 52, post the 5th sentence as your status. Don't mention the title. Copy the rules as part of your status.

Voor de niet-Facebookenden onder u: je 'status' is gewoon - nou ja: je status. Je meest recente Facebook-update.
Voor u, als lezer, geldt gewoon: doet u mee? Plaatst u uw antwoord hieronder als reactie?

Ik ben zeer benieuwd.

Mijn eigen antwoord was als volgt:
'Ze liepen naar de andere kant van de zaal.'

Veel vager en oninteressanter kan je het niet krijgen. En dan blijkt op de achterkant van het boek nog wel te staan: 'Adembenemend historisch verhaal. Het kan bijna niet romantischer - People'.
Dat betwijfel ik ten zeerste.

Ter verdediging: dit boek ligt binnen handbereik omdat het wacht om weggegooid te worden. En het was een cadeautje, geen eigen aanschaf. Nee heus!

Trachtend een betere zin te vinden probeerde ik een ander boek. Dat zei, bij het aangegeven punt: 'Die is er niet'. In een boek over neuropsychologie, nota bene; me dunkt dat daar toch wel iets beters in te vinden is dan dit. Maar pg 54/zin 5 is blijkbaar een ongelukkige combinatie, voor mijn boeken..

En u? Wat zegt uw boek-en-status?

(Overigens is dit helemaal niet nieuw. Want wat ik uit mijn vorige stukje heb weggelaten was het boekenstokje, op 7 mei 2004. Wat volgens precies hetzelfde principe werkte - met als enige verschil dat je toen wèl de boektitel mocht vermelden)
§ | 18:35 Memory Lane

Weet u het nog: de estafettestokjes? De doorgegeven vraag, die van weblog naar weblog ging.
Héél vroeger waren ze nog fijn en charmant, gaven een warm-wollig gevoel. Een knus en kinderlijk soort ons-kent-ons, zonder daar prat op te gaan. Ons kende ons ècht, of deed daar in elk geval oprechte moeite toe.
Welk beeld ongetwijfeld een sterk staaltje romantisering mijnerzijds is, geheel bedwelmd door nostalgie. Het zij zo.

Maar wat ik alleszins zal erkennen is dat het gauw ging vervelen. Om uiteindelijk bloedirritant te worden.
Er waren er ook nogal wat.
Het begon voor mij met het systray-stokje: wat staat er bij u (op uw computer) open?
Met een mooi plaatje erbij, ter illustratie.

Een week later was er een muziekstokje.
Daarvan heeft Tripleee toen zelfs nog een groots overzicht gemaakt, met alle genoemde platen van alle aan het stokje deelnemende weblogs.

Nog diezelfde maand kwam er wéér een stokje langs, dit keer een vragenlijstje met voor mij, blijkens mijn reactie, griezelige vragen.

Enige maanden rust, en daar was een boodschappenstokje, dat ik zowel op zondag als op maandag heb beantwoord.
Amper twee weken later alweer: de zogenaamde Oepabakkes.
Ja, ik moest zelf ook terugzoeken wat het ook alweer was.

Toen was het heel, heel lang stil, in stokjesland.
Twee jaar, om precies te zijn.
Of misschien had men mij gewoon buitengesloten, mocht ik niet meer meedoen omdat ik te uitgebreide antwoorden gaf. Alle begrip voor.
Maar bij dat volgende stokje, 'De Drie Vragen', was ik ook direct back with a vengeance: weer twee aparte stukjes; één met mijn eigen antwoorden, één met mijn vragen aan de volgende in het rijtje.

Meer kan ik, zoekend op '(estafette)stokje', op mijn site niet terugvinden. Hoewel er mogelijk nog meer zijn, waarin ik de inmiddels zo beladen termen gewoon heb vermeden.

Heden, acht jaar later.
De weblogwereld zoals die er vroeger was is verlaten. De schrijvers zijn helemaal gestopt, of naar Twitter en Facebook getrokken.
En wat vonden ze blijkbaar absoluut noodzakelijk om mee te nemen?
Juist. De kettingbrieven en estafettestokjes.
En dat niet alleen: ook de valse spam- virus- en privacywaarschuwingen werden meegenomen, inclusief het schreeuwende 'verzoek' om ze toch vooral zelf ook te plaatsen, door te sturen, sharen en retweeten. Er is geen 'dit is een hoax!!'-kruid tegen gewassen. Met als even griezelig als indrukwekkend voorbeeld het Harense 'misverstandje', vandaag.

Ik weiger.
Ik doe nergens aan mee, geef niets door, en heb het ontkrachten van valse berichten allang opgegeven.

Behalve dan de allerlaatste.
Die was leuk.
Omdat het zulke verrassende, geestige resultaten gaf. En, als je op grond van de reacties nieuwsgierig was en 'het geheim wilde ontrafelen', ook nog eens leuke nieuwe boektitels tegenkwam. Of gewoon een zeer aangename twee uur ronddwaalde op pagina's van Wikipedia en Project Gutenberg.

Dus. Ik ga ook hier nog één keer voor de bijl.
In een nieuw postje, uiteraard.
Want deze is vol, ruimschoots.

Klik hier, voor....: 'It's International Book Week'
donderdag 20 september
1 | 20:54 Just Breathe....

Weet u nog, dat boek dat ik o zo volwassen voor mijn moeder had besteld, zelfs al stond ik er zelf totaal niet achter, gewoon omdat ik wist dat ik haar er een plezier mee zou doen?

Right.
Dat heb ik geweten.

In dat boek stond een oefening.
Of een testje.
Gewoon een leuk grappig testje. Mijn moeder had ’m al gedaan, en wilde weten hoe ik het ervan af zou brengen.
Het principe was heel simpel: adem zo diep mogelijk in, en adem vervolgens zo ver en lang mogelijk uit, onderwijl hardop tellend. (het had iets met longinhoud van doen, meen ik).
Ja. Heel simpel.

Ik ademde heel, heel diep in, zo diep als ik maar kon. Goed vol in de buik, zoals het hoort.
Halverwege mijn diepe inademing voelde ik iets, in mijn rechterzij. Een heel klein pijntje. Met een hele grote boodschap. Een boodschap die Gevaar aankondigde.
Ik liet onmiddellijk mijn ademhaling los, maar het leed was al geschied: het kleine pijntje explodeerde tot een gigantische pijnsteek, die mijn hele bovenlijf in bezit nam. Van mijn middenrif schuin naar onder, in mijn rug, met een bocht weer terug om mijn hele borstkas, mijn nek; naar onder uitstralend tot in mijn kuiten.
Ik hapte naar adem, stootte een kreet uit, wapperde met mijn hand in mijn moeders richting, om duidelijk te maken dat er iets mis was.
‘Wat moet ik doen, wat moet ik doen?? Ambulance, dokter??’ Vroeg zij panisch.

‘Spieren’, wist ik.
Het voelde alsof ik dood ging, maar ik ben – geloof het of niet – iets nuchterder en rustiger geworden, de afgelopen jaren.
Achter een ogenschijnlijk naderende dood gaat meestal iets zeer onschuldigs schuil. Het welbekende schaap in wolfskleren.
Maar helemaal goed was dit toch ook niet.
Het was even na vijven. Mijn – onze – fysio zat bij mijn moeder om de hoek, ze zou er vast nog wel zijn; en dus schudde ik mijn hoofd op de ‘ambulance’-suggestie en mompelde: ‘fysio’.

Net zo snel als hij was gekomen was de ergste pijn ook weer weg; een weeë kramp in mijn hele lichaam achterlatend.
We strompelden samen naar de fysio die ons zonder meer binnen liet en welkom heette.

‘Ik heb haar kapot gemaakt’, zei mijn moeder direct hulpeloos; ‘het spijt me verschrikkelijk’.
Alsof ik het persoonlijk eigendom was van de fysio, een vaas die mijn moeder per ongeluk had omgestoten.

Hilariteit alom, hoewel ik trachtte daar niet aan toe te geven. Ik had mijn trots, dat sowieso. Ik voelde me bruut misbruikt, slachtoffer van een ziek experiment waaraan ik me zo onschuldig en ruimhartig had onderworpen. Maar vooral: lachen deed veel te veel pijn.
Maar het was, toegegeven, ook wel een redelijk lachwekkende situatie. Want, zoals mijn moeder ook zei, diep verontwaardigd na haar aanvankelijke paniek: een mens moet toch gewoon normaal kunnen inademen zonder dat zoiets gebeurt??

De fysio nam me mee naar binnen, deed wat voorzichtige rek- en strekoefeningen met me. Vertelde me van ‘kleine spiertjes’ die onderaan
mijn ribbenkast zaten.
‘Kleine spiertjes’. Vond ik haast denigrerend eenvoudig en lief klinken.
Als het kleine zachte muisje dat o zo zoet alle kabels in huis doorknaagt en zo het hele elektriciteitsnetwerk plat legt.
Maar het kleine spiertje in kwestie was verbonden aan andere kleine spiertjes, en dat had een kettingreactie gegeven. Kan gebeuren. En ja, dat mijn voeten nu tintelden, dat hoorde er ook bij.

Oefeningetjes meegekregen.
Alles schijnt vanzelf weer goed te komen.

Maar ik heb me wel een aantal dingen voorgenomen.
Ik adem nooit meer.
Ik lach nooit meer.
En ik doe mijn moeder nooit meer boeken cadeau waar ik in de eerste plaats al niet achter stond.

Epiloog:
Mijn moeder had mijn vader aan de lijn gehad, zei ze net. Ze had hem verteld dat alles weer goed met me was.
‘Maar heb je hem dan wel verteld wat er gebeurd was? Verteld dat jij zijn dochter had gemold?’, vroeg ik op beschuldigende toon.
‘Ja’, zei ze. ‘Hij vond het een giller. Hij vroeg: “is ze nu weer gemaakt?”’.

Ik voel me geobjectiveerd…
woensdag 19 september
5 | 00:57 Wat de toekomst brengen moge

MS, MS, MS. Mijn dagen zijn op het moment gevuld met MS.

Over het algemeen ben ik, als het over mijn ziekte gaat, opvallend laconiek.
Niet de dagelijkse praktijk - daarin ben ik zo kleinzielig als het maar zijn kan - maar: de toekomst, de harde feiten, de grilligheid van de ziekte en de onzekerheid die daarmee gepaard gaat.

Ik weet alles, en ik weet niets.
Natuurlijk, in het begin heb ik alles over MS gelezen wat ik maar kon vinden. Sites bezocht, folders en boekjes besteld, het Zorgboek MS bij de apotheek gekocht.
Maar op een gegeven moment had ik het wel gezien.

De samenvatting was: MS is een neurologische ziekte. Ontstekingen in het centraal zenuwstelsel.
Iets technischer gezegd: aantasting van de myeline rond de zenuwbanen, waardoor impulsen niet meer goed doorkomen.
In het meest simpele geval geldt: het gebied waarin een ontsteking zit, die functie is aangedaan. Dus zit de ontsteking in het spraakcentrum, dan gaat praten moeilijk, zit ie op de oogzenuw, dan zie je slechter, etc.
Maar omdat alle gebieden onderling samenwerken kan je ook nog via-via reacties krijgen. Als de hoofdstraat naar het stadscentrum is opengebroken dan kan dat centrum zelf er nog zo mooi bijliggen en nog zo goed verzorgd zijn: bezoekers komen er niet meer.
In het begin is er vaak nog herstel van de ontstekingen, al dan niet volledig. In een latere fase vindt er zogenaamde axonale schade plaats: schade aan de zenuwen zelf, niet alleen meer aan het omhulsel.
Vanaf dat moment is er alleen nog maar geleidelijke achteruitgang.
Hoe het verloop van de ziekte en de beperkingen precies zullen zijn, dat is niet te voorspellen, en voor iedereen verschillend.

Ik dreun dit lesje zonder moeite op.
Ik weet het allemaal.
Ik weet ook in welke hoek, welke grootte ik de klachten en beperkingen moet zien. Verlamming, spasticiteit, incontinentie, blindheid; niet meer kunnen praten, niet meer kunnen slikken. Langzaam maar zeker aftakelen, steeds meer verliezen zonder ooit te worden bevrijd.

Het doet me altijd weer denken aan de grafieken, vroeger met wiskunde B: 'de limiet van de functie is 0'. Maar werd dat nooit.
Want aan MS ga je niet dood. Je wilt alleen steeds liever dood, maar de ziekte zelf doet het niet voor je. Dood ga je uiteindelijk door complicaties. Omdat je bij je zoveelste longontsteking niet meer kunt hoesten en dus stikt; of omdat je niet meer kunt slikken en daardoor uitdroogt; of omdat je niet meer kunt plassen, een nierbekkenontsteking krijgt en daar niet meer van herstelt.
Of je sterft gewoon aan hele normale ordinaire ouderdomsklachten. Net als iedereen.
Het verbaasde me niets toen ik las dat doodsoorzaak nr. 1 bij MS zelfmoord is.

Tegenwoordig lees ik niets meer over MS.
Het is zó groot, zó gruwelijk en ongrijpbaar, dat ik al jaren geleden ben afgehaakt.
Het is niet eng, omdat het tè eng is. Te onwerkelijk.

Ik zie het allemaal wel. Het komt zoals het komen moet, en voor nu gaat het allemaal prima.
Ik ontken.
Eigenlijk heb ik helemaal geen MS.
Ja, mijn zicht is bar slecht, maar daar heb ik geen last van.
Ik ben om de haverklap duizelig, maar dat vind ik op zichzelf al zo vreselijk en paniek-gevend, dat ik daarin blijf steken. Ik denk niet aan de oorzaak, denk alleen aan en in het moment zelf: dat de duizeligheid en de bijkomende misselijkheid weg moet, NU!.

Ik negeer het, die hele ziekte; en niet in positieve, opbouwende zin.
Nee, ik houd er totaal geen rekening mee, ga ver over al mijn grenzen heen. Ik sport, pieker, slaap slecht, eet slecht. Put mezelf volledig uit, zonder enige reserves over te houden.
Onvermijdelijk stort ik in, krabbel op, en begin van voor af aan.
Hardleers, oogkleppen op, oostindisch doof.

Maar af en toe.
Dagen als deze.
Als ik ineens mezelf door de dag sleep; als ik van stevige wandeltochten van 30 minuten (waarvan ik de rest van de dag uitgeput ben, maar ook dat verkies ik te negeren) ineens nog maar amper 200 meter kan voortsjokken; als elk oppervlak gevoelsmatig onder me wegschiet; als ik nòg slechter zie, storend slecht; als ik mijn haar niet meer kan kammen omdat mijn handen niet willen (be)grijpen; als ik na acht uur slapen alleen maar nòg acht uur wil.

Dan ineens dringt het in alle hevigheid tot me door: ik heb wel degelijk MS.
Ik heb teveel gedaan en er is teveel gebeurd; al zeven, acht, negen maanden lang.
En 'teveel gedaan' heeft dus repercussies van een dergelijke omvang. Dit alles, het valt allemaal onder 'gewoon erg moe'.

Wat staat me dan in vredesnaam te wachten als het allemaal ècht zwaar wordt...?
dinsdag 18 september
2 | 12:32 Mijn leven in boeken

Een Facebook-vriend schreef een prachtig stuk over kinderboeken.
En, zoals dat gaat: ‘herkenbaar’. Mijn reactie op zijn stuk groeide uit tot een eigen stukje, wat ik graag ook hier plaats:

Onlangs stuitte ik bij toeval op een pdf-je met een lijst van jeugdliteratuur op band, vermoedelijk afkomstig van de blindenbibliotheek.
God, wat een wereld van herkenning en nostalgie, waarin ik toen terecht kwam. Alles en alles wat ik als kind las.

Eigen boeken heb ik nooit veel gehad.
Mijn vader had alle boeken van Paulus de Boskabouter, maar die waren heilig. Daar mocht ik niet aankomen; die mochten alleen worden vóórgelezen.
Uit eigen collectie herinner ik me Richard Scarry; een forse stapel Nijntje; veel Pinkeltje. De onvermijdelijke Jip en Janneke’s, later Otje en Pluk.
En toen: Het Grote Boek van Madelief.
Daarmee begon het echte lezen. Met Madelief kwam er inhoud; Madelief was zware kost, naar kleine-kinder-begrippen.

Relatief laat – het zal pas tegen mijn zevende zijn geweest – ontdekte ik het fenomeen ‘bibliotheek’. Maar toen las ik hem ook in één ruk uit; alle boeken van alle bereikbare filialen.
Stapels boeken die ik week in week uit de bieb meezeulde.
Zes boeken, mocht je maximaal meenemen. Giftig was ik daarom. Wie had er nou genoeg aan zes boeken, daar kon je toch hooguit twee dagen mee doen??
Later werden de regels veranderd, mochten het er acht zijn. Nog steeds veel te weinig.

De A-sectie heb ik nooit actief gelezen, hooguit bij wijze van inhaalslag. Omdat ‘Ot en Sien’ toch ook bij je opvoeding hoorde, vond ik zelf. En omdat ik af en toe mijn inmiddels afgedankte Pinkeltjes toch wel miste.
Nee, maar dan de B-boeken.
Echt, zonder overdrijven: àlles. Van de Lemniscaat-literatuur tot aan het veel lichtere werk, zoals Enid Blyton; ontelbare paarden-boeken; series over Tweelingen en over Drielingen. Die verschrikkelijke Babysittersclub. Ik kon er niet omheen, het was al wat er nog over was.

Toen de B-boeken op waren, een groot deel al een tweede of derde keer gelezen, was ik nog steeds geen 13: toen de grensleeftijd voor de C-sectie.
Vleien bij de bieb-juffrouw; soebatten en onderhandelen, tot ze overstag ging en ik ook dáár mocht lezen.

En toen die uit was, toen was het ook met het lezen gedaan. Treurig maar waar.
Of het gewoon ‘de leeftijd’ was, ik bezig was met andere dingen dan lezen; of het feit dat de volwassen literatuur me werkelijk niet kon bekoren: ik weet het niet. Maar met mij en boeken is het sindsdien nooit meer goed gekomen.

Jaar in, jaar uit kocht ik de Grote Lijsters en Penta Pockets. Tegen beter weten in, bijna als automatisme. Alsof mijn hele systeem bleef zeggen: ‘Ik ben een Lezer; Lezen moet en zal ik’.
Nu, ruim twintig jaar later, staan ze nog steeds voor het grootste deel ongelezen in de kast.

Door de diverse verplichte leeslijsten heb ik me met pijn en moeite heengeworsteld.
Buiten de lijstboeken las ik alleen nog maar ‘porno’ – of wat ik daaronder verstond. Ik was de onschuld zelve, denk ik nu, achteraf: ik ‘verlustigde’ me aan alle boeken van Sanne van Havelte en Cissy van Marxveldt, die bij mijn moeder in de kast stonden. Háár oude meisjesboeken.
Al wat ik nog uit de bieb haalde was non-fictie, en bouquetreeks-boekjes.
En tegen de tijd dat ik van school was – ik heb het nog gerekt: pas op mijn 21ste deed ik eindexamen – was ook dat afgelopen.

Sindsdien heb ik eigenlijk nauwelijks meer echt gelezen. Ja, een boek of twee per jaar, maar dat is het. Nooit meer zoals in mijn jeugd.
Ik heb nu meer boeken dan ooit tevoren – courtesy of de kringloop en de verschillende online antiquariaten.
Aanschaffen die ik heb gedaan in een honger naar kennis; een verlangen naar vroeger tijden, ook. Naar de dagen dat ik de hele dag in bed lag, en las-las-las. Zóveel las dat mijn moeder naar de meester ging en haar zorg uitsprak, omdat ik ver na elven nog lag te lezen.
Niet meer. Ja, wel ‘ver na elven’ – maar dat ligt meer aan mijn beroerde dagritme.
Maar dat compleet ondergedompeld zijn in een boek. Dat is er niet meer bij. Zeker niet nu ogen en concentratie door de MS zijn lamgelegd.

Maar ach, wat mis ik het.
En dus heb ik onlangs, met behulp van het voornoemde pdf-documentje, wat oude kinderboeken teruggezocht.
Misschien is het gewoon een kwestie van een ‘reset’. Terug naar waar het begon. Opnieuw beginnen, en nu wèl verder.
En dan, over een jaar of wat, kan ik die vijf volgestouwde Billy-kasten eens gaan lezen.
Wat zal ik dan slim en belezen worden, want man o man, wat een pracht en rijkdom staan daarin...

En u? Hoe is uw lezend leven verlopen?
maandag 17 september
1 | 02:22 Ontembaar

Er zijn tijden dat het gemis ondraaglijk is, mijn hart voelbaar doet samenknijpen.
Schreeuwende pijn, een verlangen dat al het slechte uitwist en het mooie uitvergroot, romantiseert, idealiseert.
Bepaalde beelden, teksten, muziek: ineens is daar dat gapend zwarte gat van rouw en verdriet; een gat dat zuigt en lonkt. Kom terug, kom terug...
Dan kost het me al mijn kracht om mezelf eraan te herinneren dat het ook met mensen en relaties soms is als met de prachtige wilde dieren in films: ze lijken zo lief, zo mooi, zo schattig. En als ze in de film getemd konden worden, dan kan dat toch ook in het echt?
Maar dat de praktijk is dat dat schattige knuffelige ijsbeertje een roofdier blijkt, dat je aan stukken scheurt.

Dan haal ik nog eens heel diep adem. Probeer te vergeten. In elk geval niet toe te geven.
En laat het hartezeer me aan stukken scheuren.
zondag 16 september
§ | 18:30 Ours is a forbidden love

Voor de derde keer op rij moet ik, na een week groentela, de sperziebonen bruin en verschrompeld weggooien.

Het is niet dat ik niet van sperzen houd.
Ik ben dol op sperzen.
Maar op de een of andere manier is het een te exclusieve, te gecompliceerde liefde. Als de getrouwde minnaar over wie je tegen niemand iets mag zeggen, of de vriend die alleen jijzelf aardig vindt en begrijpt, en die je dus nooit op feestjes kunt uitnodigen.

Ik eet altijd gecombineerde groenten, namelijk: elke avond zeker vier soorten. En het is maar heel zelden dat sperziebonen zich in een dergelijke ratjetoe op hun plaats weten.
Ze zijn te arbeidsintensief, bovendien. Bovenkant, onderkant, draadjes. En alles stuk voor stuk.
Niet dat fijne ras-ras met de dunschiller, wat bij wortelachtigen kan.

Ik weet het, maar keer op keer val ik voor ze, als ze daar keurig op rij in hun dozen liggen; zo groen en fris en ferm.
En dan, avond aan avond, blader ik langs ze in de la. Grijp ik naar bietje en venkel, wortel en pastinaak - en denk: nee, dat klikt gewoon niet, met de boontjes. Morgen. Morgen komen jullie aan bod, heus.
En voor ik het weet is er een week voorbij, zijn de eens zo sappige bonen slap en gerimpeld, bezaaid met ouderdomsvlekken. Oneetbaar.

Het wordt tijd dat ik erken: sperziebonen en ik, wij zijn gewoon niet meant to be.
Ik begin er niet meer aan.
Misschien, ooit, in een volgend leven, als ik minder bizarre eetgewoonten heb. Dan weer.
Maar voor nu neem ik afscheid.

Spersjes, weet dat mijn liefde voor eeuwig is.
Mogen jullie elders wèl een zinvol bestaan vinden.
vrijdag 14 september
8 | 17:04 Doe maar gek, dan doe je al gewoon genoeg

Tot voor enige jaren geleden had mijn moeder een tante in Heeze, NB.
Zo vaak als ze kon ging mijn moeder er langs; en ‘zo vaak als ze kon’ was hooguit twee keer per jaar.
Het was een onderneming die haar veel moeite en energie kostte: een reis met het OV van bijna drie uur, waarbij ze oneindig vaak moest overstappen, en dan vervolgens het bezoek zelf, wat altijd enigszins gespannen verliep.
Een en ander werd niet makkelijker gemaakt door een dochter (ik...) die al weken vóór het geplande bezoek haar hysterie over moeder uitstortte. Een panisch ‘laat me niet alleen’, in duizend variaties en eigenlijk altijd vermomd als verwijten, driftbuien en discussies.
De dag zelf bracht ik meestal in een wakend coma door, bijna letterlijk verstijfd van angst.

De relatie met mijn moeder beschrijf ik zelf altijd als die van een willekeurig elektrisch apparaat en zijn voedingsbron.
Het apparaat doet alles zelf, hoe ingewikkeld de handeling ook is. Maar zonder stopcontact of accu gebeurt er helemaal niets; nog niet het kleinste piepje of lichtje.
Mijn moeder is mijn basisveiligheid. De veiligheid die elk mens nodig heeft om op basaal niveau te functioneren, een veiligheid die een gezond mens gewoon uit zichzelf haalt.
Ik niet. Zonder mijn moeder kan ik het simpele feit dat ik leef en adem al niet of nauwelijks bolwerken. Elke klop van mijn hart, elke willekeurige andere lichamelijke sensatie: het is voor mij eerder een teken van dreiging en ondergang dan van een gezond lichamelijk functioneren.

Er zijn tijden geweest dat, wanneer mijn moeder ‘ver weg’ was – en ‘ver weg’ begon al bij de andere kant van de stad – ik helemaal niets meer durfde. Niets meer kon; niet meer leek te begrijpen hoe ik mijn lichaam tot bewegen moest manen. Ik at niet, dronk niet, durfde niet naar de wc.
Dat mijn vader wèl gewoon thuis was maakte daarbij geen lor uit.
Mijn moeder, zij was mijn accu. Mijn vader had voor mijn gevoel van veiligheid geen enkele functie; niet in positieve, en niet in negatieve zin.

Aangezien ‘ver weg’ al in het centrum van Den Haag begon, kunt u zich voorstellen wat Noord-Brabant moet zijn geweest.
Het was uitzitten, overleven. Hooguit onderbroken door bange, huilende telefoontjes naar Heeze: ‘Ik ben zo bang, ik ben zo ziek, hoe lang blijf je nog, kan je niet thuiskomen, wanneer kom je, hoe lang nog??’
Ik wist, in mijn egocentrisch en asociaal makende angst, niet waar ik meer op moest hopen: dat Tante snel zou overlijden (ze was in de negentig, het werd wel eens tijd...), zodat deze steeds terugkerende marteling zou eindigen; of juist niet, omdat een overlijden zou betekenen dat mijn moeder op stel en sprong voor de begrafenis zou moeten afreizen, zonder de gebruikelijke weken van voorbereiding.

Mijn arme moeder.
Nu pas begint langzaam tot me door te dringen hoe moeilijk ik het haar heb gemaakt.

Het blijkt dat niet alleen Tantes een reden hoeven te zijn om naar Brabant te willen of moeten reizen.
Zo bleek er voor mijn moeder iets in Den Bosch te halen, wat elders niet beschikbaar was. Tot ieders ongenoegen.
En dus nam ze gisteren tram en trein en trein en bus.

Voor het eerst sinds ik op mezelf woon ging ze een hele dag weg.
En: een slechtere dag had ze wat mij – en haarzelf – betreft niet kunnen kiezen.
Loodzware week ervoor, loodzware week erna.
Op donderdagen heb ik bovendien standaard een cursus, waarop ik me altijd erg verheug en waar ik, wat betreft energievoorraad, feitelijk mijn hele week omheen bouw.
Woensdag al was ik kapot, gisterochtend was dat beslist niet beter.
Mijn diverse aandoeningen begonnen de dag met frisse moed: hevige darmklachten, duizelig, doodmoe, problemen met lopen.

Ik belde mijn moeder niet.
In plaats daarvan ging ik, geheel zelfstandig en zonder iemand daarvan op de hoogte te stellen, naar de fysio. Ik besprak een onderwerp waar ik huizenhoog tegenop had gezien, waarvan ik ook zeker wist dat het ongeluk zo brengen als ik er ook maar één woord over zou reppen.
Ik repte toch.

Ik belde mijn moeder: niet om mijn angsten te ventileren, zelfs niet om mijn heldhaftigheid te delen.
Enkel om te weten of ze haar aansluiting goed had gehaald.
Mijn moeder ruiste en kraakte. De verbinding viel volledig weg.
Niemandsland.
Ik was alleen en verlaten op mijn eilandje van angst en het leven, in al zijn dreiging.
Maar ik vluchtte niet direct naar huis: ik liep eerst nog 20 minuten op de loopband, ondanks mijn hartkloppingen kloppend hart.

Om half vijf wankelde ik naar de apotheek om een recept af te halen.
Ik belde nog eens mijn moeder; en weer niet om te huilen, maar om haar te vertellen welke trein ze hòe laat op welk perron van welk station moest nemen.

Om half zeven fietste ik naar mijn moeders huis.
Ik haalde haar eigen fiets van stal, fietste met twee fietsen naar de tramhalte en wachtte haar daar op – zodat ze niet de hele weg van de tram naar huis hoefde te lopen.
Zeker tien keer bedankte ze me voor deze actie, tot vanochtend toe. Wat een zegen dat ze die fiets had gehad, want ze kòn helemaal niet meer, zo moe was ze.
Ik ook, mam... ik ook...

Maar ze was thuis. Ik kon weer adem halen. Ik kon loslaten, instorten – en dat laatste deed ik ook.
Niettemin ging ik vlak voor sluitingstijd nog even naar Albert Heijn. In mijn eentje.
En direct toen ik thuis kwam sloegen mijn darmen ten tweeden male volkomen op tilt. Uitlaatklep, in de meest letterlijke zin..
Ik liep leeg. En nog eens. En nog eens. En nog eens, tot al wat vast of vloeibaar was uit mijn buik verdwenen was, en vervangen door liters gas.
Om vier uur ’s nachts was ik eindelijk ook al dat gas kwijt en was ik voldoende pijnvrij om te kunnen slapen.
En al die uren had ik niet mijn moeder gebeld. Niet gegild, gejammerd, geschreeuwd van angst om de tornado die door mijn lijf raasde.

Intussen, tussendoor, was ik de hele dag kwaad op mezelf: dat ik zo weinig deed; haast niet bewogen had; dat ik niet naar de cursus was gegaan; dat ik het oud-papier niet had klaargezet, voor de maandelijkse ophaaldag.

Dinsdag zei mijn neuroloog – en niet voor het eerst – dat ik niet zo hard moest zijn voor mezelf, niet zo streng.
Gisteren herhaalde mijn fysiotherapeut dat nog eens.

Terwijl ik vandaag nauwelijks de ene voet voor de andere krijg van moeheid, en desondanks mijn afspraak bij mijn psycholoog niet heb afgezegd, denk ik: misschien, héél misschien, hebben ze een punt. En doe ik het eigenlijk best wel goed...

Tijd voor een kopje thee en een een middagdutje.
Because I’m worth it.
dinsdag 11 september
3 | 17:40 For he's a jolly good fellow

Zoals bij de trouwe, en vermoedelijk ook bij de minder trouwe, lezer bekend is, draag ik mijn neuroloog een warm hart toe.
In de loop van de jaren is hij me alleen maar dierbaarder geworden. Nooit ga ik met tegenzin naar de afspraken met hem; integendeel, ik zie naar de poli-bezoeken uit.
Men zou, gemakshalve, kunnen zeggen dat ik verliefd op hem ben, maar dat is het beslist niet. Het is zoveel minder, en zoveel meer.

In zekere zin heb ik mijn leven aan hem te danken. Niet in fysiek opzicht – ik ben, goddank, nooit levensgevaarlijk ziek geweest.
Maar hij is, om zo te zeggen, mijn licht in bange MS-tijden. En bange MS-tijden zijn er genoeg, zeker gezien het feit dat de kleinste verandering in mijn lichamelijk (on)welbevinden al hysterische paniek teweeg brengt.

Hij is er, altijd. En altijd geduldig, altijd begripvol, en daarin altijd oprecht, nooit gemaakt of gefingeerd.
Dat mijn klachten, gewoon sec en in het licht van de ziekte zelf, nauwelijks iets voorstellen; dat ik een amateur-MS-ertje ben, niet noemenswaardig, dat maakt daarbij niets uit.
‘Angst is het ergste wat er is’, zegt hij regelmatig, met een gekweld naar binnen gekeerd gezicht.
En dan praten we over de droefenis in de wereld, over de horror van de paarse leggings die de koffiedame van de afdeling draagt; over dat de geneeskunde eigenlijk helemaal niets weet en hoe gruwelijk en prachtig tegelijk dat is.
Hij neemt de tijd, hoe karig die door het officiële rooster ook wordt toebedeeld.
En hoe zwaarmoedig de gespreksonderwerpen ook mogen lijken: altijd lachen we. Altijd lacht hij mij toe, brengt hij zon in mijn dag. Moed. Lucht, licht.

Hij is bereid om in mijn denk-taal te spreken, hoe bespottelijk die ook is.
Eens voelde ik me ziek genoeg om serieus een prednisonkuur te overwegen.
Hij was zeer terughoudend, vooral gezien de combinatie met de Tysabri, die ik standaard gebruik.
Hij kende mijn angst; en om zijn terughoudendheid duidelijk te maken, vertaalde hij zijn angst naar de mijne: dat de combinatie van twee weerstand-onderdrukkende medicijnen de kans op buikgriep ook groter zou maken.
Zijn eigen angst, de angst van elke neuroloog die Tysabri voorschrijft, was: PML. Een herseninfectie, waar zgn. ‘immuungecompromitteerden’ een grotere kans op hebben, en die eigenlijk altijd een dodelijke afloop heeft.
Maar in de wetenschap dat die hele PML me een zorg zal zijn, dat al waar ik om maal de kans op buikgriep en overgeven is, nam hij niet eens meer de moeite om PML te noemen. Hoe dan ook had hij zijn zin, want het idee van een vergrote buikgriep-dreiging was voldoende om de MS-aanval prednison-loos uit te zingen.

Als het aan mij zou liggen zou ik elke mogelijkheid aangrijpen om duidelijk te maken hoe dankbaar ik hem ben, hoe waardevol hij is.
Maar de tijd heeft geleerd dat we van al te nadrukkelijke huldebetuigingen allebei erg verlegen worden.
De kunst is dus om goed gebruik te maken van geijkte momenten.
Om die reden plan ik al sinds jaar en dag mijn afspraken zeer nauwkeurig en strategisch.

Elke drie maanden, wil hij me zien.
En: ‘plan maar gewoon het hele komende jaar vast vol’, zegt hij in december.
En dat doe ik dan, steeds rekenend vanuit mijn verjaardag.
Want hij en ik, we schelen twee dagen. Liet hij zich, per ongeluk, bij één van mijn allereerste bezoeken ontvallen.
Als ik maar elk jaar rond zijn verjaardag een afspraak maak, dan heb ik een excuus om mijn dank over hem uit te storten. Mirre, wierook, goud – the works. Of gewoon een bloemetje en een kaart.

Vandaag was het weer zover.
Vanwege de genoemde wederzijdse verlegenheid mikte ik met een zeer weloverwogen gebrek aan ceremonieel een pot azalea’s op zijn bureau.
‘Waar heb ik dat aan te danken??’, vroeg hij niettemin wat ontsteld.
‘Vanwege morgen’, zei ik, op vermoeid-geduldige toon. De toon die je gebruikt tegen je dementerende moeder, of een aandoenlijk domme leerling: ‘we hebben dit al besproken, maar ik zal het je nòg een keer uitleggen.’.
‘Hoe weet je dat?’
Vandaar dus mijn toon. Want we hèbben het al eerder besproken, en ik heb het al veel vaker nòg een keer uitgelegd. Elk jaar weer, al zeven jaar lang, om precies te zijn.
‘Omdat het gisteren gisteren was’, antwoordde ik niettemin braaf.
‘Oh ja, oh ja. Van harte gefeliciteerd. En van harte bedankt. Dank je wel. Erg attent. Heel aardig, dank je wel. Waar zal ik hem neerzetten, wat heeft ie nodig? Vind je dat hij hier goed staat?’ – en onderwijl scharrelde hij met de pot heen en weer.
Ja, dat weet ik niet, het is úw kamer!, zei ik quasi-wrevelig.

En ik dacht: ‘nee, ú gefeliciteerd, en ú bedankt. Zo ontzettend bedankt, voor alles.’

Volgend jaar, dan zal ik hem weer eren.
Net zo omzichtig en overmatig nonchalant.

Tot die tijd is het enige wat ik kan doen: zorgen dat het goed met me gaat.
Zorgen dat ik vooruit ga, dat ik groei.
Omdat ik, al ben ik nog zo ‘gezond’, al kan hij, naar zijn eigen idee, zo weinig voor me betekenen, toch mag blijven komen.
En vooral omdat hij oprecht blij is, nog blijer en meer onder de indruk van mijn reusachtige babysteps dan ikzelf ben.
Zorgen dat ik met gestrekte rug op zijn spreekuur verschijn, het hoofd geheven; zelfstandig en met levenslust, in plaats van als een huilend klaqend hoopje ellende – dat is de enige en beste manier waarop ik hem werkelijk kan bedanken.
zaterdag 08 september
4 | 22:43 Gut feeling

Drukke, drukke dag. Beslist geen rustdag, in elk geval emotioneel niet.

Ik hak wat knoopjes door voor mijn in financiële - en andere - problemen verkerende vader.
Ik maak maar liefst drie fietstochtjes met mijn moeder.
Voor de verandering geen ruzies, geen discussies. Wel veel lachen. En: ernstige, diepe gesprekken, over haar gezondheidsproblemen, over ons beider zorgen om mijn vader.
Ik luister, zonder al te veel protest om al haar medische 'onzin-denkbeelden' waarmee ik het niet eens ben; geef advies zonder al te betweterig te zijn.
Ik bestel een boek voor haar, een boek waar ik zeer sceptisch tegenover sta, om niet te zeggen: wat ik complete kletskoek vind, en mogelijk zelfs gevaarlijk. Maar wat ik toch bestel: omdat zij het dolgraag wil, en omdat ik nou eenmaal internet heb, toegang tot de wereld die bol.com heet.

Ik neem, fronsend en peinzend, diverse partij-programma's door. Denk er het mijne van.
De hele dag hoor ik de buitenspelende buurtkinderen; ik voel een mengeling van ergernis, om hun lawaai; geamuseerde vertedering, en verdriet. Omdat ik, nog (net) geen 35, zeker weet dat het nooit de stemmen van mijn kinderen zullen zijn.

En tussendoor: darmen, darmen, darmen.
Meer last dan ik in maanden heb gehad.

Mijn verstand zegt: stress. Spanning. Teveel volwassenheid om te behappen, voor het autistische kind in me. Dat, gecombineerd met 'maandelijkse ellende', slecht slapen, veel piekeren, en een zeer confronterend gesprek gisteren.
Maar het autistische kind zelf schreeuwt, panisch: 'buikgriep, buikgriep, het is buikgriep, de buikgriep heerst en ik heb het en wat nou àls....!!!'

De tijd zal het leren.
Doet u een troostrijk en helend gebedje voor me..?
donderdag 06 september
1 | 02:00 Shady

"Honderden gekooide vrouwen in A'dam".

Dat leest toch wat vreemd, en vooral heel anders dan het werkelijk bedoeld is.
Als je net bezig bent in de Fifty Shades-Trilogie..
woensdag 05 september
§ | 22:14 Details

Een kennis haalde op Facebook herinneringen op aan zijn vader.
Hij besloot het stukje met een bede, haast: om onze geest te trainen, door regelmatig te trachten gedetailleerde herinneringen op te roepen. Om op die manier toch vooral de dierbaren die je verloren bent niet te vergeten.

De beelden die hij van zijn eigen vader schetste waren prachtig en ontroerend. En herkenbaar.
Als mijn vader net een jaar of tien eerder was geboren was hij vermoedelijk ook zo geweest.
Want in bijna alles, behalve wat ‘tijdsgebonden zaken’ (Schrijvers vader zal vermoedelijk rond 1910 zijn geboren), zie ik hem in die ander terug.

Mijn paps is nu 77, maar al sinds zijn vroeger puberteit een strenge, rechte meneer. Alleen in zijn eerste huwelijksjaren is hij even jeugdig geweest: er zijn foto’s van mij als peuter met hem, waarop hij een bruine corduroy broek draagt. Da’s het dichtst bij ‘hip’ dat hij ooit is gekomen.

Ik heb hem helemaal nooit bewust meegemaakt in iets anders dan in een ‘zakenmannenbroek’. Donkere gesteven pantalon. Buitenshuis altijd een das en een donker colbertje. Nooit iets anders. ’s Zomers een inmiddels afgedragen hoogbejaarde donkerblauwe regenjas, ’s winters een wollen equivalent daarvan. Leren veterschoenen van Van Bommel.

Scheiding aan de zijkant, niet tegengehouden door het feit dat dat inmiddels feitelijk gewoon een ‘comb-over’ is geworden, sinds hij kalend is.
Scheren doet hij nog steeds ouderwets, met een kwast en mesjes in een houdertje dat hij geloof ik al sinds zijn eerste scheerbeurt heeft. Voor die scheermesjes reist hij stad en land af, zéér verontwaardigd dat de wereld niet met hem mee archaïsch wil blijven. Hetzelfde geldt overigens voor doorslagpapier, dat hij natuurlijk beslist nodig heeft voor de brieven en teksten die hij op zijn schrijfmachine tikt. (een vriend van me heeft nog eens twee pakken van dat doorslagpapier voor hem meegenomen. Elke keer als ik Vriends naam noem zegt mijn vader geirriteerd dat die nog steeds het geld terugkrijgt voor dat papier, maar dat hij nooit gewoon de bon heeft willen geven. Dat zal in 2006 zijn geweest...).

Zijn voeten, ja, en zijn benen. En ja, zo vreselijk wit, witter kan niet. Net als Schrijver het zich van zijn vader herinnert.
Wit.
Mijn vader gebruikt nog steeds blauwsel. Over wit gesproken. Voor zijn overhemden. Wast de boordjes vóór, met een groot stuk Driehoek-zeep.
Bakt zijn eieren in een pannetje dat nog van zijn grootmoeder is geweest. Wat het twintig jaar blijft doen blijft het in zijn ogen ook wel hònderd-twintig jaar doen, is geloof ik zijn stelling.
Om die reden weigert hij ook zijn tennisracket weg te gooien. En zijn oude tennis-outfit, waarin hij in de jaren vijftig-zestig-zeventig driftig zijn partijen speelde. Want hij heeft – altijd en nog steeds – de hoop ooit weer te kunnen spelen, en dan heeft hij al die spullen natuurlijk nodig. Wat ook geldt voor zijn badstoffen zwembroek met het riempje – hoewel hij stervensbang is voor zwemmen.

Zijn mores zijn net zo strikt en stram als zijn uiterlijk suggereert. Hij spreekt mensen op straat aan als ze zich niet aan de regels houden. Door rood rijden of hun hand niet uitsteken of op de stoep rijden. Ik houd mijn hart weleens vast, als hij dat doet; hij is zich totaal niet bewust van zijn eigen ingehouden woede en drift, noch van het feit dat er tegenwoordig maar heel weinig voor nodig is om mensen ‘door het lint’ te laten gaan. Hij wordt nog eens die man die ‘zonder duidelijke aanleiding’ in een winkelcentrum of in de tram in elkaar wordt geslagen, ben ik altijd bang.

Hij heeft weleens serieus ruzie gehad met een bankmanager, omdat een geldwisselautomaat teveel geld had uitgekeerd: ‘Dit is niet mijn geld, ik wil het niet hebben, ik wil dat u het weer van mijn rekening afschrijft. Hoezo dat kan niet? U verzint maar een manier waarop u dat doet, ik wil het niet!’.
Want hij spaart, natuurlijk. Kleingeld.
En hij pint nooit, betaalt altijd contant. Uit zijn portefeuille, die hij altijd in zijn binnenzak meedraagt.

Mijn vader.. ik heb weleens het idee dat hij me met beide benen in vooroorlogse tijden houdt.
En dat er zeker drie generaties worden afgesloten, als hij er niet meer is.

Dus ja: ik roep nu vast herinneringen op. Train mijn geheugen, aan beelden van hem.
En ik heb onlangs, toen hij zomaar onverwacht langskwam, foto’s van hem gemaakt. Een hele strenge ernstige, waar hij zelf zeer tevreden over was. En een rare lieve aandoenlijke, waarop hij zijn ogen stijf dichtknijpt en zijn hele gezicht in elkaar frummelt, omdat hij schrok van het flitslicht. Een foto waar ik zeer tevreden over ben, omdat ik weet dat achter al dat strikte rechte ouderwetse intussen ook een man schuilgaat die aan mij vraagt of mijn oude teddybeer niet erg eenzaam is, nu ik hem vorige jaar bij mijn verhuizing in mijn kinderkamer heb achtergelaten. Een man die dan wel elke avond naar Pauw en Witteman kijkt, maar intussen ook met een verlegen lachje toegeeft Boer Zoekt Vrouw wel te waarderen...
En een man die enige jaren geleden zó graag Merels Maus wilde knuffelen, dat hij snuffend en snuivend en tranend zijn allergieën, astma, longemfyseem negeerde.

Dus dank aan de Schrijver. Wil ik maar zeggen.
Dat hij me, middels mijn stukje, deze beelden en gedachten ingeeft.